ECLI:NL:RBDHA:2023:18120

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
SGR 23/674
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening partnertoeslag en boete wegens schending inlichtingenplicht in AOW-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening van de partnertoeslag en de opgelegde boete. Eiser, geboren in 1948, ontving sinds 2013 AOW met partnertoeslag. De Svb heeft vastgesteld dat eiser over de periode van januari 2018 tot en met december 2020 te veel partnertoeslag heeft ontvangen, omdat hij verzuimd had om de inkomsten van zijn partner, die werkzaam was in zijn eenmanszaak, door te geven. De Svb legde een boete op van 50% van het te veel ontvangen bedrag, wat neerkomt op € 3.300,90.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze boete, maar de Svb verklaarde het bezwaar ongegrond. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de verplichting om de inkomsten van zijn partner te melden en vond de boete buitenproportioneel. De rechtbank oordeelde dat eiser redelijkerwijs had moeten weten dat hij de inkomsten van zijn partner moest doorgeven, en dat de Svb terecht de boete had opgelegd. De rechtbank concludeerde dat de hoogte van de boete, die rekening hield met het feit dat er geen opzet of grove schuld was, niet onevenredig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard.

De rechtbank benadrukte dat de verplichting om wijzigingen in de inkomsten tijdig door te geven, cruciaal is voor het recht op AOW en dat de Svb in dit geval correct had gehandeld. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/674 AOW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (Svb), verweerder

gemachtigde: mr. K. Verbeek.

Procesverloop

Bij besluit van 15 november 2022 (het primaire besluit) heeft de Svb aan eiser een boete opgelegd van € 3.300,90.
Bij besluit van 17 januari 2023 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2023. Eiser is verschenen, in aanwezigheid van zijn accountant, [naam 1] te [woonplaats]. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1.
Eiser is geboren op [geboortedag 1] 1948. Hij is getrouwd met [naam 2], geboren op [geboortedag 2] 1954 (partner). Bij besluit van 13 maart 2013 is hem met ingang van 16 september 2013 een AOW-pensioen toegekend met partnertoeslag (toekenningsbesluit).
1.2.
Bij besluit van 17 oktober 2022 heeft de Svb de partnertoeslag over de periode januari 2018 tot en met december 2020 herzien. Daartoe heeft de Svb vastgesteld dat eiser over deze periode € 6.601,80 te veel heeft ontvangen. De Svb is er in dat verband vanuit gegaan dat de partner van eiser sinds 1 januari 2018 nieuwe inkomsten had, bestaande uit een arbeidsbeloning voor haar medewerking in de eenmanszaak van eiser (Surtech). Nu eiser had nagelaten die wijziging aan de Svb door te geven, heeft de Svb aangekondigd eiser een bestuurlijke boete op te kunnen leggen van 50% van het te veel door eiser ontvangen bedrag, zijnde € 3.300,90.
1.3.
Bij brief van 1 november 2022 heeft eiser gereageerd op de aankondiging van het boetebesluit. Bij het primaire besluit heeft de Svb de aangekondigde boete opgelegd. In de omstandigheid dat eiser stelt niet te hebben geweten dat hij de wijziging door moest geven, heeft de Svb geen aanleiding gezien om af te zien van het opleggen van een boete.
1.4.
Bij het bestreden besluit heeft de Svb het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De Svb heeft daarbij overwogen dat eiser redelijkerwijs had kunnen en ook behoren te weten dat hij van de inkomsten van zijn partner melding had moeten maken. Dat staat ook vermeld in het toekenningsbesluit. De Svb is niet uitgegaan van enig opzet van eiser. Van verder verminderde verwijtbaarheid is in het geval van eiser geen sprake, aldus de Svb.
2. Eiser voert in beroep aan dat invordering van het door hem te veel ontvangen bedrag niet ter discussie staat, maar de hoogte van het boetebedrag wel. Een boete van 50% van het benadelingsbedrag vindt eiser buitenproportioneel. Eiser vindt dat hem geen verwijt treft, danwel dat het niet opgeven van de inkomsten sterk verminderd verwijtbaar is. Een boete van 10% zou hij nog acceptabel vinden. Eiser heeft er daarbij op gewezen dat feitelijk van een betaling of overschrijving van de arbeidsvergoeding aan zijn partner voor door haar verrichte beperkte werkzaamheden, geen sprake was. De vergoeding was alleen verwerkt in de belastingaangifte. Eiser heeft daarom niet beseft dat dit van invloed zou kunnen zijn op de hoogte van zijn AOW-pensioen. Melding doen binnen vier weken zou praktisch ook overigens niet mogelijk zijn vanwege het tijdstip van de aangifte inkomstenbelasting.
3. De Svb handhaaft in beroep zijn standpunt zoals weergegeven in het primaire en het bestreden besluit.
Toetsingskader
4. Op grond van artikel 49 van de AOW is de pensioengerechtigde verplicht aan de Svb op haar verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, de hoogte van de uitkering of op het bedrag van de uitkering dat wordt betaald.
Op grond van artikel 17c, eerste lid, van de AOW is de Svb gehouden een bestuurlijke boete op te leggen van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de pensioengerechtigde van de verplichting bedoeld in artikel 49 van de AOW. Het achtste lid van dit artikel bepaalt dat de Svb kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 2, eerste lid, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten (Boetebesluit) bepaalt dat indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht worden genomen.
Artikel 2, vierde lid, van het Boetebesluit bepaalt dat indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, de bestuurlijke boete wordt vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
Artikel 2A, eerste lid, van het Boetebesluit bepaalt dat bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten wordt beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen. Hierbij hanteert de Svb het beleid dat is neergelegd in Beleidsregel SB1244.
Beoordeling
5. De rechtbank overweegt als volgt.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij te veel AOW met partnertoeslag heeft ontvangen. Evenmin betwist eiser, zoals desgevraagd ter zitting erkend, dat hij aan zijn partner een vergoeding voor haar werkzaamheden in zijn eenmanszaak heeft toegekend. De rechtbank gaat dus uit van inkomsten aan de zijde van de partner. Dat de vergoeding voor de werkzaamheden niet is bijgeschreven op de bankrekening van de partner, maakt dat niet anders.
5.2.
De rechtbank stelt verder vast dat in het toekenningsbesluit onder het kopje ‘Uw toeslag’ staat vermeld:
“(…) Krijgt uw partner toch inkomsten? Geef dit dan binnen vier weken na de verandering aan ons door. We bekijken dan of u uw toeslag kunt houden.”
Aangezien de arbeidsvergoeding van de partner van eiser inkomsten zijn, had eiser onverwijld uit eigen beweging de aan zijn partner toegekende arbeidsvergoeding aan de Svb mee moeten delen. Niet is gebleken van omstandigheden waardoor eiser feitelijk niet in staat was om tijdig de inkomenswijziging van zijn partner door te geven. Dat eiser heeft nagelaten de aan zijn partner toegekende arbeidsvergoeding onverwijld uit eigen beweging aan de Svb mee te delen, is door het Uwv dan ook terecht verwijtbaar geacht.
5.3.
De rechtbank overweegt ten slotte dat de Svb in de vaststelling van de bestuurlijke boete op het percentage van 50% reeds heeft verdisconteerd dat bij eiser geen sprake is van opzet of grove schuld. Anders dan eiser betoogt is de rechtbank van oordeel dat de hoogte van de bestuurlijke boete op genoemd percentage daarom niet onevenredig is. Dat dit in het voorliggende geval leidt tot een aanmerkelijke boete van € 3.300,90 maakt dit niet anders.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.