ECLI:NL:RBDHA:2023:18114

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
NL23.7655
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwesties onder de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Zwolle, op 21 november 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 10 maart 2023 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van eiser aanwezig was, maar eiser zelf niet. Na heropening van het onderzoek op 15 september 2023, heeft de rechtbank de partijen de gelegenheid gegeven om te reageren op een eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 september 2023, waarin werd geoordeeld dat de informatie van de Kroatische autoriteiten over de behandeling van asielzoekers betrouwbaar is.

De rechtbank concludeert dat er geen reden is om af te wijken van het oordeel van de Afdeling. Eiser heeft geen informatie ingebracht die de betrouwbaarheid van de Kroatische autoriteiten in twijfel trekt. De rechtbank oordeelt dat de Staatssecretaris terecht heeft gesteld dat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser, en dat de overdracht aan Kroatië niet in strijd is met internationale verplichtingen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.7655

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.M. Luigjes).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 maart 2023 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig. Hierna is het onderzoek gesloten.
1.4
Op 15 september 2023 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en partijen in de gelegenheid gesteld te reageren op de uitspraak van de Afdeling [1] van 13 september 2023 [2] .
1.5.
Eiser heeft op 29 september 2023 gereageerd. Verweerder heeft op 3 oktober 2023 gereageerd.
1.6.
Op 31 oktober 2023 heeft de rechtbank aan partijen laten weten dat een nadere zitting achterwege wordt gelaten, tenzij een van de partijen aangeeft dat zij mondeling op een zitting wil worden gehoord. Op 3 november 2023 heeft verweerder laten weten dat een nadere zitting achterwege kan worden gelaten. Eiser heeft niet gereageerd. De rechtbank heeft daarom op 15 november 2023 het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

De ontvankelijkheid van het beroep
Wat is het standpunt van verweerder?
2. Verweerder stelt zich, onder verwijzing naar informatie van de DT&V [3] op het standpunt dat eiser op 16 mei 2023 met onbekende bestemming is vertrokken.
Wat is het oordeel van de rechtbank hierover?
2.1
Aangezien de gemachtigde van eiser in het bericht van 2 juni 2023 en op zitting heeft laten weten dat hij nog contact heeft met eiser en dat eiser nog in Nederland verblijft, gaat de rechtbank ervan uit dat eiser nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep.
De inhoudelijke beoordeling van het beroep
3. De rechtbank beoordeelt het besluit van verweerder waarbij hij de asielaanvraag van eiser niet in behandeling heeft genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor die aanvraag. De rechtbank doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
4. De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Hoe is het besluit tot stand gekomen?
5. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt verweerder een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [4] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Welk land is verantwoordelijk voor de behandeling van het asielverzoek?
6. Het betoog van eiser dat hij verblijfsrecht heeft in Nederland, omdat hij de partner is van een Unieburger slaagt niet. Op zitting heeft eiser laten weten dat hij geen aanvraag heeft ingediend om verblijfsrecht op die grond te krijgen en kon eiser zijn betoog ook niet verder onderbouwen. Daarom is niet gebleken dat Nederland op grond van artikel 19 van de Dublinverordening verantwoordelijk is geworden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
Wat is het betoog van eiser?
7. Eiser stelt – samengevat – dat verweerder voor wat betreft Kroatië niet zonder meer mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit beginsel betekent dat lidstaten erop mogen vertrouwen dat de andere lidstaten de vreemdeling in overeenstemming met het EVRM, het Vluchtelingenverdrag en het Unierecht zullen behandelen. Eiser betoogt dat verweerder niet heeft voldaan aan de door de Afdeling in de uitspraken van 13 april 2022 [5] opgedragen onderzoeksplicht. Verweerder heeft alleen informatie opgevraagd bij de Kroatische autoriteiten en heeft geen onderzoek gedaan naar de feitelijke situatie in Kroatië.
Wat is het standpunt van verweerder?
7.1.
Verweerder stelt zich hierover op het standpunt dat aan de onderzoeksplicht is voldaan en dat hij mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7.2.
De Afdeling heeft in eerdergenoemde uitspraken van 13 april 2022 geoordeeld dat de pushbacks in Kroatië een fundamentele systeemfout zijn in de asielprocedure van dat land, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt. De pushbacks vinden al geruime tijd en op grote schaal plaats. Pushbacks aan de buitengrenzen maken op zichzelf niet dat Dublinclaimanten niet aan Kroatië kunnen worden overgedragen. Uit openbare bronnen volgt echter dat vreemdelingen die uit andere lidstaten terugkomen in Kroatië routinematig uitgezet worden naar Bosnië en dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die zich in het grensgebied bevinden of verder op het grondgebied van Kroatië. Het voorgaande maakte dat de Afdeling tot de conclusie kwam dat er serieuze aanknopingspunten waren dat pushbacks ook plaatsvinden bij vreemdelingen die door Kroatië opnieuw zijn toegelaten vanuit andere lidstaten en bij vreemdelingen die zich op afstand van de grens op het grondgebied van Kroatië bevinden. De Afdeling oordeelde daarom dat verweerder nader onderzoek moest doen naar de feitelijke situatie van Dublinclaimanten na overdracht aan Kroatië, voordat hij zich op het standpunt kon stellen dat door overdracht van de vreemdeling geen situatie zal ontstaan die in strijd is met artikel 4 van het EU Handvest [6] of artikel 3 van het EVRM.
7.3.
Naar aanleiding van deze uitspraak heeft verweerder nader onderzoek gedaan naar het risico op pushbacks bij Dublinclaimanten. Verweerder heeft in de beslisnota van
21 december 2022 geconcludeerd dat de Kroatische autoriteiten Dublinclaimanten die hij aan Kroatië overdraagt, opvangen en toelaten tot de asielprocedure. Ter onderbouwing van die conclusie heeft verweerder met name verwezen naar de brief van 15 november 2022 van de Kroatische autoriteiten en de bijlage bij die brief met het antwoord op vragen van verweerder over de asielprocedure van aan Kroatië overgedragen Dublinclaimanten.
7.4.
De Afdeling heeft vervolgens in de in 1.4 genoemde uitspraak van 13 september 2023 geoordeeld dat verweerder aan zijn onderzoeksplicht heeft voldaan. Verweerder heeft zich volgens de Afdeling terecht op het standpunt gesteld dat hij op basis van de bevindingen uit het door hem verrichte onderzoek voor Kroatië uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit de informatie van de Kroatische autoriteiten volgt naar het oordeel van de Afdeling dat overgedragen Dublinclaimanten niet het risico lopen om door Kroatië te worden uitgezet zonder behandeling van hun asielverzoek of tijdens de behandeling van hun asielverzoek. De Kroatische autoriteiten hebben zich ook bereid verklaard om in voorkomende gevallen individuele garanties af te geven. De Afdeling betrekt bij dit oordeel dat verweerder heeft gewezen op de factsheet ‘Information on procedural elements and rights of applicants subject to a Dublin transfer to Croatia’ van
20 april 2023 [7] . De Kroatische autoriteiten hebben daarin hun handelswijze bij overgedragen Dublinclaimanten in algemene zin en ten overstaan van alle lidstaten omschreven. De Afdeling beschouwt deze informatie als een uitdrukkelijke bevestiging door de Kroatische autoriteiten dat zij Dublinclaimanten zullen opnemen in de nationale asielprocedure, al dan niet na het opnieuw indienen van een verzoek om internationale bescherming. Deze situatie is volgens de Afdeling wezenlijk anders dan op het moment van de uitspraak van de Afdeling van 13 april 2022.
7.5.
De rechtbank ziet geen grond om van dit oordeel van de Afdeling af te wijken. Het betoog van eiser dat uit de verschillende rapportages blijkt dat de Kroatische overheid onjuist heeft verklaard over de situatie in het verleden, zodat er onvoldoende reden is om aan te nemen dat de beschrijving door die overheid van de actuele situatie wel correct is, maakt dit niet anders. De Afdeling heeft, zoals blijkt uit de uitspraak van 13 september 2023, bij haar oordeel betrokken dat de toelichting van de Kroatische autoriteiten dat zij nooit asielzoekers hebben uitgezet zonder behandeling van de asielaanvraag, niet strookt met wat de Afdeling hierover in de uitspraak van 13 april 2022 heeft overwogen. De Afdeling ziet hierin echter geen aanleiding te twijfelen aan de overige door de Kroatische autoriteiten verstrekte informatie over de uitzettingen van asielzoekers. Daarbij heeft de Afdeling betrokken dat de informatie van de Kroatische autoriteiten niet wordt weersproken door de ingebrachte informatie van VluchtelingenWerk Nederland, Centre for Peace Studies en de getuigenissen van Border Violence Monitoring Network. De rechtbank stelt vast dat eiser in de onderhavige zaak dergelijke informatie ook niet in het geding heeft gebracht.
7.6.
Verweerder heeft daarom voldoende gemotiveerd dat hij voor wat betreft Kroatië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan uitgaan. Verweerder heeft dan ook terecht geen aanleiding gezien tot monitoring van de situatie van eiser bij terugkeer naar Kroatië. De beroepsgronden slagen niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft.
8.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.I. van Meel, voorzitter, en mr. E. Hoekstra en
mr. K.E. Geertsema, leden, in aanwezigheid van P.P. van Essen-van ‘t Ende, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
3.Dienst Terugkeer & Vertrek
4.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
6.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
7.opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken van Kroatië en gepubliceerd op de website van de European Union Agency for Asylum (EUAA)