ECLI:NL:RBDHA:2023:18110

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 november 2023
Publicatiedatum
24 november 2023
Zaaknummer
NL23.34927
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, van Albanese nationaliteit, had tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De staatssecretaris heeft de maatregel van bewaring op 10 november 2023 opgeheven, omdat eiser naar Albanië was uitgezet.

De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 behandeld via een beeldverbinding. Eiser en verweerder waren vertegenwoordigd door hun gemachtigden. De rechtbank beperkte de beoordeling tot de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven. De rechtbank overwoog dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig kan zijn geweest, wat aanleiding kan geven tot schadevergoeding op grond van artikel 106 van de Vreemdelingenwet.

De rechtbank concludeerde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser betwistte enkele zware gronden, maar de rechtbank oordeelde dat er voldoende niet-betwiste gronden waren om de maatregel te rechtvaardigen. Eiser voerde aan dat de medische zorg in detentie onvoldoende was, maar de rechtbank oordeelde dat deze stelling niet was onderbouwd. De rechtbank bevestigde dat de digitale handtekening van de maatregel rechtsgeldig was en dat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld die de maatregel onrechtmatig zouden maken. Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34927

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 3 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 10 november 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet naar Albanië.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Albanese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1990.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de zware gronden 3b en 3i. De rechtbank constateert echter dat twee zware gronden (3a en 3c) en drie lichte gronden (4b, 4c en 4d) niet zijn betwist. Alleen al deze gronden zijn voldoende om de maatregel te dragen en een risico op onttrekking aan het toezicht aan te nemen. [1]
Lichter middel
5. Eiser voert nog aan dat de aanwezig zorg in detentie onvoldoende is, omdat eiser medicatie uit zijn tijd in Zwitserland gebruikt en hij geen nieuwe medicatie heeft ontvangen in detentie.
6. De rechtbank stelt vast dat eiser de stelling dat hij bepaalde benodigde medicatie in detentie niet heeft gekregen niet heeft onderbouwd. Daarom kan hieruit niet worden afgeleid dat de medische zorg in detentie ontoereikend is en hoefde verweerder hierin geen reden te zien om te volstaan met het opleggen van een lichter middel dan bewaring.
Ambtshalve toets
7. De rechtbank was niet in staat om voorafgaande aan de zitting de digitale handtekening van de maatregel te verifiëren, maar dit is op zitting alsnog gedaan. De maatregel is digitaal ondertekend op 3 november 2023 om 12.44 uur. Er is daarom sprake van een rechtsgeldige ondertekening van de maatregel.
8. Daarnaast heeft de rechtbank in het dossier geen onderbouwing gezien van de meldingen dat eiser op 3 mei 2022 en 2 december 2022 met onbekende bestemming is vertrokken. Ter zitting heeft verweerder deze meldingen alsnog laten zien in BVV [2] , waarmee deze voldoende onderbouwd zijn.
9. Voor het overige zijn geen onregelmatigheden vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
2.Basis Voorziening Vreemdelingen.