ECLI:NL:RBDHA:2023:1810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
C/09/601296 / FA RK 20-7445
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Tussenbeschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van vermissing en oproep van betrokkene in civiele procedure

In deze tussenbeschikking van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 14 februari 2023, is de vermissing van de betrokkene vastgesteld. Verzoekster, de moeder van de betrokkene, heeft op 22 oktober 2020 een verzoekschrift ingediend om de vermissing van haar zoon vast te stellen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de betrokkene sinds 2016 geen contact meer heeft gehad met zijn familie, wat de onzekerheid over zijn bestaan vergroot. De rechtbank heeft de verzoekster opgedragen om de betrokkene op te roepen, zodat hij kan aantonen dat hij in leven is. Indien de betrokkene niet reageert, zal de rechtbank de vermissing officieel vaststellen. De rechtbank heeft ook de procedure rondom de oproep van de betrokkene geregeld, inclusief de publicatie in een landelijk verschijnend dagblad en de Staatscourant. De beslissing is genomen op basis van de gewijzigde wetgeving omtrent vermissing en overlijden, waarbij de terminologie is aangepast. De rechtbank heeft de verzoekster ook toegestaan om de kosten van de oproep ten laste van het vermogen van de betrokkene te brengen. De zaak is van belang voor het personen- en familierecht, en de rechtbank heeft de relevante wetsartikelen in overweging genomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Meervoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 20-7445
Zaaknummer: C/09/601296
Datum beschikking: 14 februari 2023

Vaststelling van vermissing

Beschikking op het op 22 oktober 2020 ingekomen verzoekschrift van:

[verzoeker01] ,

verzoekster (moeder van na te noemen betrokkene),
wonende te [woonplaats01] , gemeente [gemeente01] ,
advocaat mr. M.S. Kat te Amsterdam.
betreffende de vermissing van:

[naam01] ,

de betrokkene,
laatstelijk verblijvende te [plaats01] , gemeente [gemeente02] .
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

handelend voor zichzelf en als wettelijk vertegenwoordiger van de minderjarigen:
- [minderjarige01] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum01] 2011,
- [minderjarige02] , geboren te [geboorteplaats01] op [geboortedatum02] 2014, en
- [minderjarige03] , geboren op te [geboorteplaats01] op [geboortedatum03] 2015,
wonende te [woonplaats02] .

Procedure

Bij beschikking van de meervoudige kamer van deze rechtbank van 14 oktober 2022 is:
  • de behandeling van het verzoek aangehouden tot de zitting van de meervoudige kamer van 17 januari 2023 te 11.00 uur;
  • de griffier gelast tegen voormelde zitting op te roepen:
- om in persoon te verschijnen: [naam02] ;
- om in persoon te verschijnen: verzoekster en haar echtgenoot [naam03] ;
- de officier van justitie;
- iedere verdere beslissing aangehouden.
De rechtbank heeft opnieuw kennis genomen van de stukken, waaronder nu ook de brief van de officier van justitie van 16 januari 2023.
Op 17 januari 2023 is de behandeling van de zaak op de zitting van de meervoudige kamer van deze rechtbank voortgezet in de vorm van een gecombineerde behandeling van deze zaak samen met de zaak geregistreerd onder zaaknummer C/09/601294, FA RK 20-7443.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen:
  • verzoekster, bijgestaan door haar advocaat;
  • de echtgenoot van verzoekster;
  • [naam02] , bijgestaan door [naam04] , voormalig partner van [naam05] , broer van betrokkene.
De officier van justitie heeft bij het bericht van 16 januari 2023 aangegeven geen behoefte te hebben om de (vervolg)zitting bij te wonen.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al hetgeen bij genoemde beschikking is overwogen en beslist, voor zover in deze beschikking niet anders wordt overwogen of beslist.
Wetswijziging
Het verzoek zoals dat in het verzoekschrift van 22 oktober 2020 is gedaan, is gegrond op artikel 1:426 van het Burgerlijk Wetboek (BW) danwel op artikel 1:413 BW. De door de wetgever gekozen terminologie van de wetsartikelen die gaan over ‘Personen wier bestaan onzeker is’, zoals opgenomen in titel 18, afdeling 2 BW is per 1 januari 2023 gewijzigd.
In artikel 412, derde lid, BW wordt de term “verklaring van vermoedelijk overlijden” vervangen door “vaststelling van vermissing”. Artikel 413 BW wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt “zal verklaren dat er rechtsvermoeden van overlijden van de vermiste bestaat” vervangen door “de vermissing van de betrokkene zal vaststellen”.
2. In het derde lid wordt “de verklaring van rechtsvermoeden van overlijden” vervangen door “de vaststelling van vermissing”.
Zoals op de zitting is gemeld, brengt de wijziging van de terminologie volgens de wetsgeschiedenis geen verandering in de rechtsgevolgen teweeg. In het nieuw ingevoerde lid 5 van artikel 1:414 BW wordt immers bepaald dat de vaststelling van vermissing de rechtsgevolgen heeft van een overlijden. De rechtbank zal in deze procedure verder beslissen op basis van de gewijzigde wetstekst.
Vaststelling van de vermissing
Uit de overgelegde stukken en uit dat wat door verzoekster op de zittingen van 27 januari 2022 en 17 januari 2023, door de officier van justitie op de zitting van 27 januari 2022 en door [naam02] op de zitting van 17 januari 2023 naar voren is gebracht, is het volgende gebleken:
[naam02] is in 2009 in Egypte met de betrokkene getrouwd. Er is volgens haar een islamitisch huwelijk gesloten waarbij er een groot feest is gegeven. Vervolgens hebben [naam02] en de betrokkene in Nederland samengewoond tot 2013. In deze periode is [voornaam minderjarige01] geboren. De betrokkene staat als vader van [voornaam minderjarige01] geregistreerd in de basisregistratie personen.
De betrokkene had, samen met zijn jongere broer [naam05] , een eigen bedrijf in Nederland. In november 2013 is de betrokkene samen met die broer op reis gegaan. Hierover heeft de betrokkene tegen [naam02] gezegd dat het een zakenreis naar Duitsland zou zijn. Achteraf is gebleken dat de betrokkene en voormelde broer toen naar Syrië zijn vertrokken. De betrokkene heeft dit zelf aan verzoekster verteld in telefonische contacten. Verzoekster heeft dit via de AIVD in 2014 ook te horen gekregen. [naam02] was op het moment van vertrek van de betrokkene in verwachting van hun tweede kind. Zij heeft de betrokkene later nog tweemaal in Turkije ontmoet, zowel na de geboorte van hun tweede kind, [voornaam minderjarige02] , als een periode daarna. Bij die laatste ontmoeting in Turkije is [naam02] zwanger geraakt van het derde kind van de betrokkene en haar. De betrokkene staat niet als vader van [voornaam minderjarige02] en [voornaam minderjarige03] geregistreerd, volgens [naam02] omdat hij ten tijde van de geboorte van deze kinderen niet in Nederland verbleef. [naam02] heeft tijdens haar laatste bezoek aan Turkije met de betrokkene gesproken over het overlijden van de jongere broer van de betrokkene, [naam05] . Dat was volgens haar heel zwaar voor de betrokkene, omdat hij zich als oudere broer verantwoordelijk voelde voor zijn jongere broer.
In 2016 heeft [naam02] via de oudere broer van de betrokkene gehoord dat de betrokkene in Syrië was overleden. Er is ook een vrouw in Syrië, die toen heeft bevestigd dat de betrokkene in Syrië was gestorven. [naam02] heeft geen verdere gegevens van deze vrouw en heeft haar niet meer gesproken. Verzoekster heeft van een onbekende persoon, die haar heeft gebeld, vernomen dat de betrokkene in Syrië is overleden. Verzoekster en [naam02] hebben na [datum01] 2016 niets meer van de betrokkene vernomen, niet via de telefoon en evenmin via enige andere vorm van social media, terwijl hij voor die tijd regelmatig telefonisch contact opnam met hen.
Volgens een overgelegd rapport Persoonsvermissing van de politie eenheid [locatie01] heeft verzoekster op [datum02] 2018 de vermissing van de betrokkene aldaar gemeld.
De officier van justitie heeft op de zitting van 27 januari 2022 aangegeven dat het aannemelijk is dat de betrokkene daadwerkelijk is vermist. Hij heeft zich niet tegen toewijzing van het verzoek op grond van artikel 1:413 BW verzet, indien de betrokkene na een oproep er geen blijk van geeft in leven te zijn.
Op grond van dat wat verzoekster en [naam02] hebben verklaard, is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is gebleken dat het overlijden van betrokkene als zeker kan worden beschouwd zoals bedoeld in artikel 1:426 BW. Er is geen concreet bewijs overgelegd van de dag, de plaats en de oorzaak van het overlijden van de betrokkene, enkel is er door een onbekende gemeld dat de betrokkene zou zijn overleden. Dat maakt dat het overlijden van de betrokkene niet in rechte is komen vast te staan. Het primaire verzoek zal daarom worden afgewezen.
Wel is op grond van de verklaringen van verzoekster en [naam02] aannemelijk dat de betrokkene, sinds het laatste contactmoment dat er met hem is geweest, is vermist. Nadat de betrokkene gedurende enkele jaren op regelmatige basis contact opnam met zijn moeder en [naam02] , is dat contact na 2016 volledig gestopt. De betrokkene heeft na [datum01] 2016 geen contact meer met deze personen of zijn kind(eren) opgenomen. Het bestaan van hem is onzeker geworden. Dat maakt dat de rechtbank zal beoordelen of het subsidiaire verzoek kan worden toegewezen.
Op het moment van indiening van het verzoek op 22 oktober 2020 was er nog geen vijf jaar verstreken tussen het moment dat het onzeker was geworden dat de betrokkene nog leefde en het ingediende verzoek. Gelet op het tijdsverloop in deze procedure is er inmiddels wel vijf jaar verstreken vanaf het moment van het laatste contact met de betrokkene ( [datum01] 2016) en zou verzoekster, als zij nu een verzoek zou indienen, kunnen worden ontvangen in haar verzoek. De rechtbank ziet geen reden om verzoekster in haar verzoek van 22 oktober 2020 niet ontvankelijk te verklaren, gelet op het tijdsverloop in de procedure en zal verzoekster daarom ontvangen in haar verzoek.
De rechtbank is, gelet op de verklaringen van verzoekster en [naam02] van oordeel dat het bestaan van betrokkene onzeker is geworden. Het subsidiaire verzoek kan dan ook worden toegewezen. De rechtbank zal verzoekster op grond van artikel 1:413 BW opdragen de betrokkene op te roepen teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken. Als hier niet van blijkt, zal de rechtbank de vermissing van de betrokkene vaststellen.
Als de betrokkene geen blijk geeft van zijn in leven zijn, dient de rechtbank op grond van artikel 1:414 lid 3 BW de dag te bepalen waarop de betrokkene is vermist. Hierover bepaalt de wet dat als dag van vermissing geldt ‘de dag volgende op die van het laatste bericht waaruit blijkt dat de vermiste in leven was, tenzij er voldoende aanwijzingen zijn dat hij daarna nog enige tijd in leven was’. Volgens verzoekster heeft de betrokkene voor het laatst op [datum01] 2016 contact met haar opgenomen. Hoewel de exacte datum van vermissing onzeker is, omdat verzoekster in [maand] 2016 bericht heeft gehad van het overlijden van de betrokkene, zal de rechtbank aansluiten bij de verklaring van verzoekster ten aanzien van het laatste contactmoment. Dat betekent dat als dag van vermissing zal gelden [datum03] 2016.
De advocaat heeft betoogd dat er geen landelijk verschijnend dagblad in Syrië is waar zij een oproep zou kunnen plaatsen. Evenmin is het volgens haar mogelijk om op social media een bericht te plaatsen. De rechtbank zal bepalen dat de betrokkene moet worden opgeroepen in een landelijk verschijnend dagblad in Nederland en in de Staatscourant, zoals na te melden.
Verzoekster heeft verzocht om, als het subsidiaire verzoek wordt toegewezen, te bepalen dat de kosten die zij op grond van artikel 1:413 lid 1 BW zal maken, ten laste van het vermogen van de betrokkene worden gebracht. Dit verzoek zal als op de wet gegrond worden toegewezen.

Beslissing

De rechtbank:
beveelt verzoekster de betrokkene bij advertentie op te roepen met inachtneming van een termijn van een maand om te verschijnen ter terechtzitting van deze rechtbank van
[dag van de week01] [datum04] 2023 om [tijd01] uur, teneinde van zijn in leven zijn te doen blijken;
bepaalt dat de advertentie volgens aangehecht model tijdig zal worden geplaatst in het landelijk verschijnend dagblad [dagblad] en in de Nederlandse Staatscourant en dat verzoekster tot bewijs van de oproeping een exemplaar van voormeld dagblad en de Nederlandse Staatscourant waarin de betrokkene is opgeroepen, zal dienen over te leggen tegen het tijdstip van de hierna te noemen terechtzitting.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.M. Vink, L. Koper en C.S.F. de Nijs, rechters, bijgestaan door mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 februari 2023.

Oproep

De rechtbank Den Haag heeft de oproeping bevolen van de betrokkene:
naam: [naam01]
geboren: [geboortedatum04] 1984 te [geboorteplaats01]
laatst bekend adres: [adres01] , [postcode01] [plaats02] , gemeente [gemeente01] ,
ter terechtzitting van deze rechtbank, op: [dag van de week01] [datum04] 2023 om [tijd01] uur,
in verband met een ingediend verzoekschrift tot het vaststellen van de vermissing van de betrokkene.
Voor inlichtingen: [naam06] te [plaats03] . Tel. [telefoonnummer01]