ECLI:NL:RBDHA:2023:18089

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.20568
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Gambiaanse eiser wegens ongeloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een Gambiaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser, geboren op 12 juni 1996, diende op 2 juli 2022 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 16 juli 2023 als ongegrond werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde en een tolk aanwezig waren.

De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag in stand kan blijven. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Eiser heeft gesteld dat hij in Gambia als ingenieur werkte en na een incident met een watertank werd gearresteerd en gemarteld. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij als vluchteling moet worden beschouwd en dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade.

De rechtbank wijst erop dat eiser niet met objectieve bewijsstukken zijn claims heeft onderbouwd, zoals een arrestatiebevel of documenten die de gestelde vervolging ondersteunen. De rechtbank volgt de staatssecretaris in de conclusie dat de gestelde arrestatie en ontsnapping ongeloofwaardig zijn, en dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een reëel risico loopt op schending van zijn mensenrechten bij terugkeer naar Gambia. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de proceskostenvergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20568

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. C. Verbaas).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Gambiaanse nationaliteit en is geboren op 12 juni 1996. Hij heeft op 2 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder met het bestreden besluit van 16 juli 2023 afgewezen als ongegrond in de verlengde procedure.
1.1.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 13 september 2023 behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, een tolk, de gemachtigde van eiser en van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser aan de hand van zijn beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank kan het bestreden besluit in stand blijven. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte en voldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
3. Eiser heeft aan zijn asielrelaas ten grondslag gelegd dat hij in Gambia werkzaam was als ingenieur bij een bedrijf, [naam] . Bij een grote opdracht voor het aanleggen van tuinen had eiser de functie van toezichthouder. Bij het plaatsen van een watertank is tijdens de opdracht een fout gemaakt, waardoor de tank is gaan lekken. De baas van eiser is daarop naar Senegal gevlucht. Eiser werd verantwoordelijk gehouden en is gearresteerd en gemarteld door de politie. Eiser is vanuit het politieburo in het ziekenhuis beland vanwege maagproblemen. Eiser heeft kans gezien om vanuit het ziekenhuis te ontsnappen op het moment dat de politieagent die hem in de gaten hield even wegliep naar het toilet. Eiser heeft daarna Gambia verlaten in 2019.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de volgende relevante elementen vastgesteld:
-identiteit, nationaliteit en herkomst;
-werkzaamheden als ingenieur en problemen met de watertank;
-arrestatie en ontsnapping.
4.1.
Verweerder heeft de identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht, evenals de werkzaamheden als ingenieur en de problemen met de watertank. De gestelde arrestatie en ontsnapping zijn echter ongeloofwaardig geacht. Eiser heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat hij vluchteling is als bedoeld in het Vluchtelingenverdrag en ook niet dat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op ernstige schade.
Met betrekking tot de arrestatie en ontsnapping overweegt de rechtbank als volgt.
5. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de arrestatie en ontsnapping ongeloofwaardig zijn. Daartoe heeft verweerder kunnen stellen dat eiser de door hem gestelde arrestatie en detentie niet nader heeft onderbouwd, bijvoorbeeld met een arrestatiebevel, of anderszins met documenten waaruit blijkt dat in Gambia disproportionele straffen plaatsvinden na een contractbreuk. De enkel niet nader onderbouwde stelling dat contractbreuk wordt gezien als een ernstig misdrijf, namelijk als strafbare fraude en vervolging kan plaatsvinden, heeft verweerder onvoldoende mogen vinden. Hierbij heeft verweerder evenmin niet ten onrechte betrokken dat eiser ook niet aannemelijk heeft gemaakt waarom hij na het probleem met de watertank gearresteerd zou worden nu werkgerelateerde zaken doorgaans in een civiele procedure worden behandeld. Verweerder stelt terecht dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt waarom in zijn geval sprake zou zijn van een strafrechtelijke procedure. Verweerder heeft in het besluit gewezen op openbare informatie waaruit blijkt dat contractbreuk niet is opgenomen in het Gambiaans strafrecht. Verweerder stelt terecht dat eiser heeft nagelaten om met objectiveerbare bronnen dit standpunt te weerleggen. In dit verband acht de rechtbank, in navolging van verweerder, eisers verklaringen niet overtuigend. Op de vraag wat voor gevangenisstraf eiser zou riskeren, heeft eiser verklaard dat niet te weten [1] . Verweerder heeft dit eiser mogen tegenwerpen nu dit de kern van zijn asielrelaas betreft, namelijk vanwege de gestelde contractbreuk en daaropvolgend gestelde strafrechtelijke vervolging heeft eiser immers doen besluiten om Gambia te verlaten. Verweerder heeft eiser mogen tegenwerpen dat van hem verwacht mag worden dat hij enige moeite had gedaan om meer informatie te verzamelen. Verweerder stelt terecht dat van bewijsnood op dit punt niet is gebleken, nu niet valt in te zien dat eiser na vier jaar nog steeds geen documenten kan overleggen en ook niet is gebleken dat hij enige poging daartoe heeft gedaan, nadat verweerder hem daartoe in de gelegenheid heeft gesteld om zijn asielrelaas nader te onderbouwen. De samenwerkingsverplichting strekt niet zover dat verweerder eiser onverkort tegemoet moet komen zonder dat eiser zelf de nodige inspanningen heeft verricht om zijn asielaanvraag te onderbouwen. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om te concluderen dat verweerder onderhavige asielaanvraag in strijd met het samenwerkingsverplichting zoals neergelegd in artikel 4, eerste en tweede lid van de Kwalificatierichtlijn heeft behandeld en eiser het voordeel van de twijfel had moeten geven. Het voorgaande is, naar het oordeel van de rechtbank, afdoende om verweerder te volgen in de conclusie dat de arrestatie ongeloofwaardig is.
5.1.
Verweerder heeft zich eveneens terecht op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen omtrent de ontsnapping uit het ziekenhuis bevreemdend zijn en heeft dit daarom ook ongeloofwaardig mogen vinden. Daartoe heeft verweerder het onwaarschijnlijk mogen vinden dat eiser, als gesteld gevangene, zo gemakkelijk uit de gestelde detentie heeft kunnen ontsnappen, te meer nu eiser zelf heeft verklaard dat hij reeds drie maanden werd vastgehouden en er ook een politieagent aanwezig was die hem bewaakte en begeleidde als hij naar het toilet moest gaan. Verweerder heeft eiser kunnen tegenwerpen dat, mede gelet op eisers lichamelijke hulpbehoevende situatie op dat moment (eiser lag aan een infuus), dan niet valt in te zien dat deze politieagent zomaar zijn post verlaat, eiser onbewaakt achterlaat vanwege een telefoontje, en hij vervolgens vrij eenvoudig het ziekenhuis kon uitlopen. Dat eiser het vermoeden heeft dat de politieagent gedacht heeft dat eiser niet in staat zou zijn om te vluchten en daarom zijn post heeft verlaten, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit enkel een vermoeden betreft.
Met betrekking tot reëel risico op ernstige schade/3 EVRM
6. Verweerder heeft, mede gelet op het voorgaande onder 5. terecht op het standpunt gesteld dat eisers gestelde vrees bij terugkeer naar Gambia om in de gevangenis te belanden en dat een disproportionele of onmenselijke bestraffing zal volgen vanwege contractsbreuk, niet aannemelijk is. Daartoe heeft verweerder ook van belang mogen vinden dat Gambia partij is bij het Antifolterverdrag en een verbod op refoulement heeft. Verweerder heeft zich dan ook op het standpunt mogen stellen dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij het risico loopt op schending van artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRMM). In het door eiser aangehaald rapport van Amnesty International Report 2021/22, the State of the World’s Human Rights heeft verweerder onvoldoende aanleiding hoeven zien om een schending van artikel 3 van het EVRM ten aanzien van eiser aan te nemen. De beroepsgrond slaagt niet.
Inreisverbod
7. In het verweerschrift is het inreisverbod ingetrokken. Gelet hierop ziet de rechtbank geen aanleiding meer de gronden die hierop betrekking hebben, te bespreken.

Conclusie en gevolgen

8. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt in beroep. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. F. Aissa, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bld. 14 nader gehoor.