3.3.Beoordeling van de feiten I en 2
Algemene overwegingen ten aanzien van het bewijs
Bij de beoordeling van het bewijs stelt de rechtbank voorop dat zedenzaken zich doorgaans kenmerken door het feit dat slechts twee personen aanwezig waren bij de ten laste gelegde seksuele handelingen: het vermeende slachtoffer en de vermeende dader. Bij een ontkennende verdachte, zoals in deze zaak het geval is, brengt dit in veel gevallen mee dat
slechts de verklaringen van het vermeende slachtoffer als wettig bewijsmiddel voorhanden
Zijn.
Ten aanzien van het juridisch kader voor de beoordeling van het bewijs in zedenzaken overweegt de rechtbank het volgende. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat een verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan niet uitsluitend worden aangenomen op basis van de verklaring van één getuige. Er moet met andere woorden voldoende steunbewijs zijn.
Uit de jurisprudentie van de Hoge Raad in zedenzaken kan worden afgeleid dat niet is vereist dat de seksuele handelingen als zodanig bevestiging dienen te vinden in ander bewijsmateriaal. Het is voldoende wanneer de verklaring van een aangever op bepaalde punten bevestiging vindt in andere bewijsmiddelen die afkomstig zijn van een andere bron dan degene die de belastende verklaring heeft afgelegd. Daar staat tegenover dat tussen de verklaring van een aangever en het overige bewijsmateriaal een niet te ver verwijderd verband mag bestaan. Daarnaast geldt dat een voor het bewijs gebruikte verklaring op zichzelf ook voldoende betrouwbaar moet zijn.
De vraag of aan het bewijsminimum van artikel 342, tweede lid, Sv is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval.
De onderhavige verdenking ziet op het door de verdachte brengen van zijn penis in de vagina van aangeefster [benadeelde partij 2] , (hierna: [benadeelde partij 2] ) terwijl zij nog lag te slapen dan wel aan het ontwaken was.
De rechtbank constateert met de verdediging dat de verklaringen van [benadeelde partij 2] en de verdachte over wat er heeft plaatsgevonden in de nacht van 18 maart op 19 maart 2020 op cruciale punten lijnrecht tegenover elkaar staan. Kernachtig weergegeven hebben zij het volgende verklaard. [benadeelde partij 2] heeft verklaard dat zij lag te slapen in het bed van de verdachte en dat ze, toen ze ontwaakte, door de verdachte werd gepenetreerd. Dit terwijl de verdachte heeft verklaard dat de penetratie plaatsvond met wederzijds e instemming en dat [benadeelde partij 2] voortdurend bij bewustzijn en aanspreekbaar was. Het dossier bevat geen objectieve informatie afkomstig uit een andere bron die één van beide lezingen ondersteunt dan wel diskwalificeert. Het is kort gezegd de verklaring van [benadeelde partij 2] tegenover de verklaring van verdachte.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaring van [benadeelde partij 2] voldoende betrouwbaar is en dat deze steun vindt in de verklaring van de verdachte. Zo heeft [benadeelde partij 2] verklaard dat zij toen ze wakker werd direct begon te huilen en nadat de verdachte was klaargekomen hem van zich af had geduwd en de kamer uit is gerend. De verdachte heeft verklaard dat [benadeelde partij 2] , nadat hij was klaargekomen, in paniek was, gelet op het feit dat ze haar kleren pakte en snel weg ging. Ook heeft hij verklaard dat [benadeelde partij 2] hem kort daarna beschuldigde van verkrachting, waarop hij instinctief zijn excuses aanbood aan [benadeelde partij 2] . Hieruit zou voortvloeien dat de verdachte wist dat er iets niet in de haak was.
De rechtbank is in tegenstelling tot de officier van justitie van oordeel dat uit de door de verdachte gemaakte excuses niet de conclusie kan worden getrokken dat hij zich schuldig
heeft gemaakt aan het seksueel binnendringen van een fysiek onmachtige. Gelet op het hierboven geschetste juridisch kader, kan die uitlating van de verdachte niet het vereiste steunbewijs opleveren om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De verdachte heeft immers, onder andere tijdens het verhoor bij de politie, ook verklaard dat hij zijn excues instinctief aanbood, in reactie op een plotselinge, hevige en voor hem onverwachte beschuldiging. De verdere inhoud van de verklaring van de verdachte biedt naar het oordeel evenmin voldoende steunbewijs dat niet in een te ver verwijderd verband staat van de verklaring van [benadeelde partij 2] , in het licht van het tenlastegelegde seksueel binnendringen van een fysiek onmachtige.
De rechtbank concludeert dat er dus onvoldoende redengevend steunbewijs voorhanden is om te kunnen komen tot een bewezenverklaring. De rechtbank zal de verdachte daarom van het onder feit I tenlastegelegde vrijspreken.
De verdachte wordt er tevens van verdacht dat hij aangeefster [benadeelde partij 1] (hierna: [benadeelde partij 1] ) meerdere malen zou hebben verkracht. Om tot een bewezenverklaring te komen dient aldus vast komen te staan dat de verdachte door geweld of andere feitelijkheden of door bedreiging met geweld of andere feitelijkheden, [benadeelde partij 1] heeft gedwongen om het seksueel contact te ondergaan.
De rechtbank stelt ook hier vast dat verklaringen van de verdachte op vrijwel alle voor de beoordeling van het ten laste gelegde relevante onderdelen haaks staan op de verklaring van [benadeelde partij 1] . [benadeelde partij 1] heeft in haar aangifte verklaard dat de verdachte telkens tegen haar wil seks met haar had en dat dat onder meer gepaard ging met het met kracht vast te pakken en vasthouden van de benen, de polsen en het hoofd van [benadeelde partij 1] . De verdachte heeft op zijn beurt verklaard dat de seks vrijwillig was en dat er nooit sprake is geweest van enige dwang. Het dossier bevat verscheidene bewijsmiddelen afkomstig uit andere bron dan de verdachte en [benadeelde partij 1] . De vraag is derhalve of er voldoende redengevend steunbewijs voorhanden is voor de verklaring van [benadeelde partij 1] . De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De overige bewijsmiddelen, voor zover zij - in de kern bezien - niet te herleiden zijn tot de verklaring van [benadeelde partij 1] , bieden geen objectief bewijs dat de verdachte de ten laste gelegde handelingen heeft gepleegd. Er zijn geen getuigen die uit eigen waarneming kunnen verklaren over de vermeende verkrachtingen. De verklaring van [getuige] over de blauwe plek op het dijbeen van [benadeelde partij 1] kan ook niet gelden als voldoende steunbewijs , omdat niet duidelijk is hoe en \ wanneer deze blauwe plek is ontstaan. Daarbij is van belang dat [benadeelde partij 1] zelf niet heeft verklaard over een blauwe plek op haar dijbeen. Verder toont de medische informatie geen causaal verband aan tussen het opnieuw opengaan van de operatiewond van [benadeelde partij 1] en het gestelde fysieke geweld begaan door de verdachte. Dit alles leidt tot de conclusie dat de rechtbank van oordeel is dat er onvoldoende steunbewijs in het dossier voorhanden is voor de verklaring van [benadeelde partij 1] .
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het onder feit 2 tenlastegelegde.