ECLI:NL:RBDHA:2023:18082

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.22064 en NL23.22065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en verantwoordelijkheidskwestie onder de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft zijn asielaanvraag ingediend op 15 februari 2023, nadat hij in januari 2022 naar Nederland was doorgereisd vanuit Duitsland. De staatssecretaris heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende gemotiveerd heeft waarom eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een duurzame en exclusieve relatie heeft met zijn partner, die een verblijfsvergunning in Nederland heeft. De rechtbank stelt vast dat eiser een islamitisch huwelijk heeft gesloten met zijn partner en dat de staatssecretaris niet voldoende rekening heeft gehouden met de verklaringen van eiser en de ondersteunende bewijsstukken. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens wordt eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 2.511,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.22064 (beroep) en NL23.22065 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,V-nummer: [v-nummer] ,

geboren op [datum] 1981,
nationaliteit: Syrische,
(gemachtigde: mr. J. Nourhussen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag en zijn verzoek om een voorlopige voorziening. Verweerder heeft de asielaanvraag met het bestreden besluit van 1 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 13 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en M. Driessen als tolk.
1.2
Omdat verweerder door overmacht niet bij de zitting aanwezig kon zijn, heeft de rechtbank het onderzoek ter zitting niet gesloten en verweerder een termijn van één week gegeven om schriftelijk te reageren. Verweerder heeft deze schriftelijke reactie op 19 september 2023 ingediend. Eiser heeft op 21 september 2023 schriftelijk hierop gereageerd. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Inleiding
2. Eiser heeft Syrië in 2010 verlaten. Hij is naar Qatar gegaan en op 28 of 29 december 2021 is hij Duitsland ingereisd met een geldig Duits visum. Op 10 of 15 januari 2022 is eiser doorgereisd naar Nederland. Hier heeft hij op 15 februari 2023 asiel aangevraagd.
2.1
Verweerder heeft een overnameverzoek gedaan bij Duitsland. De Duitse autoriteiten hebben dit verzoek geaccepteerd.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw [1] omdat Duitsland hiervoor verantwoordelijk is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest [2] . Mocht eiser toch problemen ondervinden dan kan hij hierover klagen bij de Duitse autoriteiten. Ook is niet gebleken van bijzondere, individuele omstandigheden waardoor een overdracht leidt tot onevenredige hardheid.
Verweerder is bovendien niet verantwoordelijk voor de behandeling van eisers asielaanvraag op grond van artikel 9 van de Dublinverordening. Eisers stelling dat hij is verloofd met mevrouw [naam] die een verblijfsvergunning in Nederland heeft, is daarvoor niet voldoende. Niet is gebleken dat eiser en zijn gestelde partner gezinsleden zijn in de zin van artikel 2, onder g, van de Dublinverordening. Er is geen sprake van een wettig huwelijk en eiser heeft niet met objectieve en verifieerbare stukken aannemelijk gemaakt dat hij een duurzame relatie heeft met mevrouw [naam] . De overgelegde foto’s en verklaringen zijn hiervoor niet voldoende. Daar komt bij dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over sinds wanneer hij mevrouw [naam] kent, het moment dat hij hoorde dat het eerste huwelijk van mevrouw [naam] was verbroken, het moment van de verloving/het sluiten van het religieuze huwelijk en het moment van samenwonen.
Beoordeling van het beroep
3. De rechtbank stelt allereerst vast dat de onderhavige procedure enkel gaat om de vraag of verweerder verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag op grond van artikel 9 van de Dublinverordening.
Mocht verweerder zich op het standpunt stellen dat hij niet verantwoordelijk is voor de asielaanvraag op grond van artikel 9 van de Dublinverordening?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij een duurzame en exclusieve relatie heeft met mevrouw [naam] . De rechtbank acht in dat verband allereerst van belang dat eiser een akte van een islamitisch huwelijk heeft overgelegd waarin staat dat eiser en mevrouw [naam] op 14 juli 2022 een religieus huwelijk hebben gesloten. Van dit moment zijn ook digitaal gedateerde foto’s overgelegd. Hoewel de rechtbank verweerder kan volgen dat eiser in eerste instantie heeft verklaard dat hij sinds augustus 2022 religieus is getrouwd en dat dit tegenstrijdig is met de datum op de hiervoor genoemde stukken, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aan deze tegenstrijdigheid geen doorslaggevend gewicht heeft kunnen toekennen.
4.1
Dat geldt ook voor de tegengeworpen tegenstrijdigheid in de verklaringen over het moment waarop het eerdere huwelijk van de gestelde partner van eiser zou zijn geëindigd. Eiser heeft namelijk verklaard dat hij in januari 2022 heeft vernomen dat de relatie van zijn gestelde partner zou zijn beëindigd. Weliswaar blijkt uit BRP dat de beschikking van de echtscheiding later is ingeschreven, maar eiser heeft hierover verklaard dat zijn gestelde partner en haar ex-man al een tijd uit elkaar waren voordat de echtscheiding officieel werd. Verweerder heeft deze verklaring ten onrechte niet bij de beoordeling betrokken. Verder overweegt de rechtbank, wat betreft de tegenwerping dat het tegenstrijdig is dat eiser eerst verklaart dat hij zijn gestelde partner in Nederland heeft leren kennen en later dat hij haar al in het land van herkomst kende, dat verweerder hierbij onvoldoende rekening heeft gehouden met eisers uitleg hierover. Eiser verklaart namelijk dat hij haar al eerder kende maar dat hij vanwege hun strenge, traditionele cultuur hierover niets durfde te zeggen. Verweerder heeft niet gemotiveerd waarom deze verklaring niet afdoende is. Het standpunt van verweerder dat eiser is gewezen op het vertrouwelijke karakter van het aanmeldgehoor, acht de rechtbank in dat verband onvoldoende.
Voor wat betreft het standpunt van verweerder dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment van samenwonen met zijn partner overweegt de rechtbank als volgt. Anders dan verweerder leest de rechtbank in de verklaringen van eiser op pagina 7 van het aanmeldgehoor niet dat eiser daar heeft verklaard dat hij (pas) sinds januari 2023 bij zijn partner verblijft. Dat eiser tegenstrijdig heeft verklaard over het moment dat hij bij zijn partner verblijft, volgt de rechtbank dan ook niet. Daar komt bij dat er verschillende verklaringen van buren zijn overgelegd die eisers verklaring, dat hij sinds augustus 2022 woonachtig is bij mevrouw [naam] , ondersteunen.
Verder vindt de rechtbank ook de verklaring van de school dat eiser de dochter van zijn gestelde partner van school haalt en zij hem papa noemt van belang. Deze heeft verweerder onvoldoende bij de beoordeling betrokken
4.2
Verweerder heeft gelet op het voorgaande onvoldoende gemotiveerd waarom hij niet verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag op grond van artikel 9 van de Dublinverordening. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen. Ook draagt de rechtbank niet aan verweerder op om het gebrek te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus).
5.1
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat verweerder een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft verweerder hiervoor zes weken.
5.2
Omdat de rechtbank nu beslist over het beroep van eiser en dit gegrond verklaart, is er voor het treffen van een voorlopige voorziening geen reden meer. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
5.3
Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 2.511,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift en een verzoekschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het besluit van 1 augustus 2023;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag, waarbij rekening wordt gehouden met deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.