In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 28 december 2022, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen registertolk in de Igbo-taal had ingeschakeld, aangezien er geen beschikbaarheid was en de spoedeisendheid van de procedure dit niet toeliet. Eiser had geen communicatieproblemen ervaren en was tevreden over de tolk die was ingezet.
De rechtbank overwoog verder dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser niet had aangetoond dat hij in Duitsland geen adequate procedure had doorlopen. Eiser vreesde voor indirect refoulement en stelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat verweerder ervan uit mocht gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser had niet aangetoond dat dit in zijn geval niet zo was.
De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ongecontroleerde overdracht aan Duitsland zouden verhinderen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 februari 2023 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.