ECLI:NL:RBDHA:2023:1807

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring asielaanvraag in het kader van Dublinverordening met betrekking tot Duitsland

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E.S. van Aken, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 28 december 2022, hield in dat de asielaanvraag van eiser niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat de staatssecretaris terecht geen registertolk in de Igbo-taal had ingeschakeld, aangezien er geen beschikbaarheid was en de spoedeisendheid van de procedure dit niet toeliet. Eiser had geen communicatieproblemen ervaren en was tevreden over de tolk die was ingezet.

De rechtbank overwoog verder dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag en dat eiser niet had aangetoond dat hij in Duitsland geen adequate procedure had doorlopen. Eiser vreesde voor indirect refoulement en stelde dat verweerder onvoldoende onderzoek had gedaan naar de omstandigheden in Duitsland. De rechtbank oordeelde dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing was en dat verweerder ervan uit mocht gaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Eiser had niet aangetoond dat dit in zijn geval niet zo was.

De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een ongecontroleerde overdracht aan Duitsland zouden verhinderen. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 9 februari 2023 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26767
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser

v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 28 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep, tezamen met de zaak NL22.26768, op 9 februari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Volgens eiser heeft verweerder ten onrechte geen registertolk in de Igbo-taal gebruikt tijdens het aanmeldgehoor. In het rapport aanmeldgehoor Dublin is aangegeven dat in de Igbo-taal geen registertolk beschikbaar is voor de IND. [1] Daarnaast heeft verweerder terecht opgemerkt dat asielaanvragen in de Dublinprocedure versneld moeten worden behandeld, hiermee is de spoedeisendheid gegeven gelet op artikel 28, derde lid, van de Wbtv. [2] Gelet hierop kon niet van verweerder worden gevergd om te wachten op het op enig moment alsnog beschikbaar komen van een registertolk. Overigens is niet gebleken van communicatieproblemen tussen eiser en de tolk tijdens het aanmeldgehoor. Eiser was naar eigen zeggen juist uitermate tevreden over de tolk. Ook zijn er naar aanleiding van het aanmeldgehoor geen correcties en aanvullingen ingediend. Het is de rechtbank dan ook niet gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad.
2. Verder is niet in geschil dat Duitsland in beginsel verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
3. Eiser stelt dat hij in Duitsland geen met voldoende waarborgen omklede procedure heeft doorlopen. Hij kon zijn document in Duitsland niet verlengen en dreigde te worden uitgezet naar Nigeria. Ook kreeg eiser geen rechtshulp en wist dan ook niet hoe hij hierover kon klagen bij de (hogere) Duitse autoriteiten. Om deze reden vreest eiser dan ook voor indirect refoulement. Daarnaast bevreemdt het eiser dat de Duitse autoriteiten alleen gecontroleerde overdracht accepteren. Verweerder had hier meer onderzoek naar moeten doen. Ook meent eiser dat verweerder artikel 17 van de Dublinverordening had moeten toepassen, nu verweerder de beschikking ondeugdelijk heeft gemotiveerd.
4. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag verweerder er in beginsel van uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt. Verweerder heeft hiervoor onder andere naar een recente uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag, kunnen verwijzen. [3] Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dit in zijn geval niet zo is. Hij is hier met het door hem gestelde niet in geslaagd.
5. Zoals verweerder al heeft gemotiveerd in het bestreden besluit, moet ervan uit worden gegaan dat Duitsland het huidige verzoek om internationale bescherming van eiser zal behandelen met inachtneming van de Europese asielrichtlijnen. Dit geldt temeer nu Duitsland expliciet heeft ingestemd met de terugname van eiser. Aangenomen moet daarom worden dat eiser niet in strijd met artikel 3 EVRM [4] of 4 Handvest [5] zal worden teruggestuurd naar Nigeria en dat hij overeenkomstig de bepalingen van de Procedurerichtlijn [6] in aanmerking komt voor juridische bijstand. Voor zover eiser meent dat Duitsland tekortschiet in de nakoming van zijn internationaalrechtelijke verplichtingen jegens eiser, moet eiser hierover in Duitsland klagen. Eiser heeft verder niet onderbouwd dat dit voor hem niet mogelijk of zinloos is.
6. Verweerder heeft overigens ook geen verder onderzoek hoeven doen naar de gecontroleerde overdracht aan Duitsland. Uit het claimakkoord blijkt immers dat Duitsland “
for safety reasons …. does not accept voluntary transfers”. De verlangde gecontroleerde overdracht is daarmee een voorwaarde die Duitsland in het algemeen stelt, en niet alleen in de zaak van eiser. Voor zover er verwarring is over het zelfstandig vertrek van eiser, constateert de rechtbank dat er in het bestreden besluit een voorbehoud is opgenomen. Op het moment van het bestreden besluit en het aanmeldgehoor was een zelfstandig vertrek niet mogelijk. Daarnaast was ten tijde van het aanmeldgehoor nog niet zeker dat Duitsland de claimlidstaat zou zijn. Het claimakkoord dateert immers van na het aanmeldgehoor.
7. Verder is niet gebleken van dusdanige bijzondere omstandigheden die getuigen van onevenredige hardheid in de zin van artikel 17 van de Dublinverordening, dat eiser niet kan worden overgedragen aan Duitsland.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 9 februari 2023 door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C. Spruijt, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.

Voetnoten

1.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
2.Bureau wet beëdigde tolken en vertalers.
3.ECL:NL:RBDHA:2022:12993.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
6.Richtlijn 2013/32/EU.