ECLI:NL:RBDHA:2023:18038

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL22.25954
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van een minderjarige vreemdeling en de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van een minderjarige eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, geboren op [geboortedatum] en van Afghaanse nationaliteit, diende op 10 februari 2021 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris heeft deze aanvraag op 27 december 2022 afgewezen, waarbij eiser in beroep ging. De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 behandeld, waarbij de staatssecretaris werd verzocht om nadere stukken in te dienen over de adequate opvang voor eiser.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Eiser had verklaard dat hij problemen ondervond door zijn werkzaamheden in de telefoonwinkel van zijn broer, maar de staatssecretaris vond zijn verklaringen tegenstrijdig en niet onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de adequate opvang voor eiser, die een alleenstaande minderjarige vreemdeling is. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de uitspraak.

De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet tijdig heeft gehandeld in het onderzoek naar adequate opvang, wat in strijd is met de zorgvuldigheids- en motiveringsbeginselen van de Algemene wet bestuursrecht. Eiser heeft recht op een vergoeding van zijn proceskosten, die door de staatssecretaris moet worden betaald. De rechtbank geeft de staatssecretaris acht weken om een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.25954

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nr.] , eiser

(gemachtigde: mr. Z.M. Alaca),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.W.M. van Breda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de asielaanvraag van eiser.
2. Eiser heeft op 10 februari 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Op 19 december 2021 heeft eiser beroep ingesteld omdat de staatssecretaris niet tijdig op zijn aanvraag heeft beslist.
3. Bij het besluit van 27 december 2022 heeft de staatssecretaris alsnog een beslissing genomen op de aanvraag van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond. Eiser heeft het beroep gehandhaafd.
4. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
5. De rechtbank heeft het beroep op 10 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting niet gesloten en de staatssecretaris verzocht nadere stukken in te dienen met betrekking tot het door de staatssecretaris verrichte onderzoek naar adequate opvang voor eiser.
6. Op 10 augustus 2023 heeft de staatssecretaris een nader besluit genomen, waarbij is bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid. Dit besluit geldt tevens als terugkeerbesluit.
7. Op 16 augustus 2023 heeft de staatssecretaris nadere stukken ingediend, waaronder het nadere besluit van 10 augustus 2023.
8. Eiser heeft op 21 augustus 2023 en 22 augustus 2023 aanvullende beroepsgronden ingediend. De staatssecretaris heeft op 4 september 2023 gereageerd.
9. Met instemming van partijen heeft de rechtbank het onderzoek op 12 september 2023 zonder nadere zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Beroep niet tijdig
10. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris alsnog op de asielaanvraag van eiser beslist. Eiser heeft daarom geen belang meer bij een beoordeling van zijn beroep, voor zover dat is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Het beroep is in zoverre niet-ontvankelijk.
Beroep tegen het bestreden besluit (inclusief het nadere besluit)
11. De rechtbank beoordeelt allereerst of de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser terecht heeft afgewezen als ongegrond. Het beroep van eiser heeft van rechtswege mede betrekking op het nadere besluit van 10 augustus 2023. [1] De rechtbank beoordeelt daarom ook of de staatssecretaris terecht een reguliere verblijfsvergunning op grond van het buitenschuldbeleid aan eiser heeft onthouden en tegen hem een terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
12. Eiser is geboren op [geboortedatum] en heeft de Afghaanse nationaliteit. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij in de problemen is geraakt door zijn werkzaamheden in de telefoonwinkel van zijn broer [naam broer] . Deze broer heeft veel schulden opgebouwd en werd door schuldeisers bedreigd. Nadat zijn broer is vertrokken naar Tadzjikistan, werd eiser op veertienjarige leeftijd verantwoordelijk voor de winkel. Eiser werd vervolgens bedreigd en geslagen door de schuldeisers van zijn broer om diens verblijfplaats te achterhalen. Eiser is op enig moment opgepakt en vastgehouden, en na bemiddeling door zijn moeder vrijgelaten. Later is eisers broer teruggekeerd en heeft hij zijn winkel aan eiser overgedragen. Ook nadien werd eiser lastiggevallen en bedreigd door de schuldeisers van zijn broer. Eiser is daarom op advies van zijn moeder uit Afghanistan vertrokken.
Het standpunt van de staatssecretaris
13. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris de door eiser opgegeven identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. De staatssecretaris vindt echter niet geloofwaardig dat eiser problemen heeft ondervonden door zijn werkzaamheden in de telefoonwinkel van zijn broer. Volgens de staatssecretaris heeft eiser daar opmerkelijk, wisselend en tegenstrijdig over verklaard. Eiser is daarom geen vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag, noch loopt hij bij terugkeer naar Afghanistan een reëel risico op ernstige schade. Eiser komt dan ook niet in aanmerking voor een asielvergunning. De gewijzigde situatie in Afghanistan na de machtsovername door de Taliban heeft niet tot gevolg dat eiser alsnog in het bezit moet worden gesteld van een dergelijke vergunning. Omdat eiser een alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv) is, dient onderzoek plaats te vinden naar adequate opvang voor eiser. Aangezien dit onderzoek nog is niet afgerond, gold het besluit van 27 december 2022 niet als terugkeerbesluit. De staatssecretaris wijst er daarbij op dat eiser op 5 januari 2023 de achttienjarige leeftijd heeft bereikt, waardoor er onvoldoende tijd is geweest om het onderzoek naar adequate opvang te voltooien. De staatssecretaris heeft echter voortvarend gehandeld. Er is daarom geen aanleiding aan eiser (alsnog) een reguliere vergunning op grond van het buitenschuldbeleid amv te verlenen. Aangezien eiser inmiddels de meerderjarige leeftijd heeft bereikt, is met het besluit van 10 augustus 2023 alsnog een terugkeerbesluit aan hem uitgevaardigd.
Het standpunt van eiser
14. Eiser stelt zich op het standpunt dat de staatssecretaris niet deugdelijk heeft gemotiveerd dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is. De staatssecretaris heeft onvoldoende doorgevraagd en vervolgens een eigen interpretatie gegeven van eisers verklaringen. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van eiser. Daarnaast heeft de staatssecretaris geen voortvarend onderzoek verricht naar de aanwezigheid van adequate opvang voor eiser in het land van herkomst waardoor eiser in grote onzekerheid verkeert over zijn wettelijke status en zijn toekomst in Nederland. Verweerder heeft daarom ten onrechte geen reguliere verblijfsvergunning op humanitaire gronden aan hem verleend, aldus eiser.
Beoordeling van de beroepsgronden
Geloofwaardigheidsbeoordeling asielrelaas
15. In geschil is allereerst of de staatssecretaris op goede gronden heeft overwogen dat eiser geen recht heeft op een asielvergunning.
16. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het asielrelaas van eiser ongeloofwaardig heeft mogen vinden. Daarbij heeft verweerder het in de eerste plaats niet ten onrechte opmerkelijk gevonden dat eiser op veertienjarige leeftijd de telefoonwinkel van zijn broer heeft overgenomen, terwijl er sprake was schulden en bedreigingen van schuldeisers, en de broer van eiser in verband daarmee naar het buitenland was gevlucht. Dat het gezin van eiser afhankelijk was van de inkomsten die met de telefoonwinkel werden verdiend is niet onderbouwd en, gelet op de schulden, ook niet aannemelijk. Hierbij heeft de staatssecretaris kunnen betrekken dat, volgens de verklaringen van eiser, eisers broer bij één van de schuldeisers (genaamd [naam schuldeiser] ), een schuld van 12.000 dollar had en dat de hele familie van eiser op de hoogte was van de problemen van de broer. Verder heeft de staatssecretaris het niet ten onrechte opmerkelijk gevonden dat [naam schuldeiser] zich volgens de verklaringen van eiser niet alleen toegang heeft verschaft tot de telefoonwinkel en zich een hoeveelheid mobiele telefoons ter waarde van 12.000 dollar heeft toegeëigend, maar ook nog de sloten van de winkel heeft vervangen. De uitleg van eiser dat dit mogelijk een represaillemaatregel betrof, heeft verweerder niet hoeven te volgen, te meer omdat eiser heeft verklaard dat hij daarna weer in de winkel heeft gewerkt en hij tegelijkertijd stelt dat met deze maatregel geprobeerd werd de verblijfplaats van eisers broer te achterhalen. Met deze laatste verklaring rijmt dan weer niet dat eiser ook heeft verklaard dat [naam schuldeiser] , voor wie eisers broer op de vlucht was, wel via whatsapp contact kon leggen met eisers broer om afspraken te maken over het meenemen van de telefoons om daarmee zijn schuld in te lossen dan wel te compenseren. Tot slot heeft verweerder terecht opgemerkt dat eiser enerzijds heeft verklaard dat hij niet goed kan lezen en schrijven, [2] terwijl hij ook heeft verklaard dat hij tijdens zijn werkzaamheden in de telefoonwinkel schuldbewijzen moest ondertekenen en in een dagboek moest bijhouden hoeveel wekelijks aan wie moest worden betaald. Dat eiser, zoals hij stelt, gesproken heeft in de wij-vorm en daarbij hij niet op zichzelf heeft gedoeld, is niet aannemelijk geworden.
16. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het relaas onvoldoende rekening heeft gehouden met de jeugdige leeftijd van eiser. Uit het bestreden besluit volgt dat de staatssecretaris eisers leeftijd kenbaar in zijn beoordeling heeft betrokken. Dat de staatssecretaris heeft nagelaten tijdens het nader gehoor voldoende door te vragen, volgt de rechtbank evenmin. Eiser heeft niet concreet toegelicht in hoeverre en met betrekking tot welke onderdelen van het relaas de vraagstelling is achtergebleven en in welk opzicht hij daardoor is benadeeld.
17. Gelet hierop heeft de staatssecretaris zijn standpunt dat het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig is, voldoende gemotiveerd. Wat eiser daar verder over heeft aangevoerd, behoeft daarom geen bespreking. Eiser heeft voorts weliswaar gewezen op de gewijzigde situatie in Afghanistan sinds de machtsovername door de Taliban, maar die ontwikkeling heeft op zichzelf niet zonder meer tot gevolg dat eiser voor ernstige schade moet vrezen. Het enkele feit dat eiser enige tijd in Nederland heeft verbleven, is daarvoor niet voldoende. Dat in het reisadvies van het ministerie van Buitenlandse Zaken over Afghanistan wordt afgeraden om naar Afghanistan te reizen, leidt niet tot een ander oordeel. Een dergelijk advies is immers niet opgesteld voor het beoordelen van asielaanvragen.
18. Eiser komt niet in aanmerking voor een asielvergunning. De aanvraag van eiser is in zoverre terecht afgewezen.
Het onderzoek naar adequate opvang
19. In geschil is voorts of de staatssecretaris zich voldoende heeft ingespannen om te onderzoeken of voor eiser adequate opvang in het land van terugkeer aanwezig is en of hij daarbij voldoende voortvarend heeft gehandeld. Daarnaast is in geschil of de staatssecretaris in het bestreden besluit deugdelijk heeft gemotiveerd dat eiser geen aanspraak maakt op een (reguliere) buitenschuld-vergunning amv.
20. De rechtbank overweegt dat uit het arrest T.Q. van het Hof van Justitie [3] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 8 juni 2022 [4] volgt dat de staatssecretaris het asielbesluit en het terugkeerbesluit kan opsplitsen, wanneer het onderzoek naar adequate opvang voor de alleenstaande minderjarige vreemdeling nog niet is afgerond. Dit neemt volgens de Afdeling echter niet weg dat de staatssecretaris ernaar moet streven om het onderzoek naar adequate opvang nog tijdens de beoordeling van de materiële asielaanspraken te voltooien. De staatsecretaris moet namelijk voortvarend handelen en zo snel mogelijk duidelijkheid bieden over de verblijfsstatus van de vreemdeling. Hij mag de beoordeling of de vreemdeling terug moet keren niet tot de meerderjarigheid uitstellen. Om te waarborgen dat de staatssecretaris voortvarend blijft handelen, moet hij in het asielbesluit toelichten waarom hij gebruikmaakt van de mogelijkheid om het asielbesluit los van het terugkeerbesluit te nemen. Hij zal een beoordeling moeten maken van de stand van het onderzoek naar adequate opvang op dat moment en een inschatting moeten geven hoe lang dat onderzoek nog zal duren. Dit onderzoek zal erin moeten resulteren dat ofwel een terugkeerbesluit wordt genomen, ofwel een vergunning volgens het buitenschuldbeleid wordt verleend.
21. De rechtbank stelt vast dat eiser op 10 februari 2021 asiel heeft aangevraagd en dat hij, volgens de door hem opgegeven leeftijd, toen 16 jaar oud was. De rechtbank stelt verder vast dat eisers dossier op 27 december 2022 - acht dagen voordat eiser de meerderjarige leeftijd zou bereiken - is overgedragen aan de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V), waardoor er volgens DT&V onvoldoende tijd is geweest om naar adequate opvang in het land van herkomst te zoeken. [5] Tot slot stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris vóór 27 december 2022 geen substantiële handelingen heeft verricht met betrekking tot het onderzoek naar adequate opvang voor eiser. Dat, zoals in het bestreden besluit wordt gesteld, al tijdens de gehoren met eiser de benodigde informatie is verzameld, is daarvoor onvoldoende, nog daargelaten dat de staatssecretaris niet heeft toegelicht op welke informatie hij precies doelt en in welk opzicht deze aan het te verrichten onderzoek naar adequate opvang heeft bijgedragen. De rechtbank concludeert dan ook dat de staatssecretaris het vereiste onderzoek naar adequate opvang goeddeels achterwege heeft gelaten tot het moment dat eiser bijna de meerderjarige leeftijd had bereikt, en dat een deugdelijke motivering voor die handelwijze in het bestreden besluit ontbreekt. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onaanvaardbaar en in strijd met de uitgangspunten die de het Hof van Justitie en Afdeling in de hiervoor aangehaalde rechtspraak hebben geformuleerd. De rechtbank volgt de staatssecretaris overigens niet in zijn standpunt dat het onderzoek naar adequate opvang pas kon worden verricht dan wel voortgezet nadat de beoordeling van de asielaanvraag van eiser was afgerond. Dat standpunt verdraagt zich immers niet met de verplichting van de staatssecretaris om voortvarend te handelen en ernaar te streven het onderzoek naar adequate opvang nog tijdens de beoordeling van de materiële asielaanspraken te voltooien. [6] Bovendien rust op de staatssecretaris op grond van artikel 24, derde lid, van de Opvangrichtlijn [7] de verplichting om zo snel mogelijk nadat een verzoek om internationale bescherming is ingediend, de gezinsleden van de minderjarige vreemdeling op te sporen. Daarvan is in het geheel niet gebleken. Het feit dat dit onderzoek er niet toe mag leiden dat de veiligheid van de minderjarige of zijn naaste familieleden in gevaar wordt gebracht, betekent niet dat de staatssecretaris pas met het onderzoek naar adequate opvang kan aanvangen nadat hij heeft vastgesteld dat de minderjarige geen aanspraak maakt op internationale bescherming. Dat gedurende enige tijd sprake is geweest van een besluit- en vertrekmoratorium voor Afghanistan, leidt niet tot een ander oordeel, nu de staatssecretaris niet heeft gesteld, laat staan heeft onderbouwd, dat hij als gevolg daarvan niet in staat was het onderzoek naar adequate opvang voor eiser te verrichten en tijdig af te ronden.
22. Met de staatssecretaris stelt de rechtbank vast dat er vanaf 27 december 2022 tot aan het moment dat eiser de meerderjarige leeftijd zou bereiken, onvoldoende tijd resteerde om het onderzoek naar adequate opvang voor eiser alsnog te verrichten. Gelet op wat hiervoor is overwogen, moet die situatie echter aan de staatssecretaris worden toegerekend. De staatssecretaris kon bovendien niet volstaan met de constatering dat eiser inmiddels meerderjarig is. Dat zou immers betekenen dat hij zonder gevolgen het onderzoek naar adequate opvang achterwege heeft kunnen laten.

Conclusie en gevolgen

23. Het beroep is gegrond omdat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en het motiveringsbeginsel van artikel 3:46 van de Awb. Dit betekent dat het besluit niet in stand kan blijven. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit en zal de staatssecretaris opdragen een nieuw besluit te nemen. De staatssecretaris zal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moeten onderzoeken of er adequate opvang was voor eiser in het land van terugkeer en of er met terugwerkende kracht reden is om aan eiser een verblijfsvergunning op grond van het buitenschuld-beleid (amv) te verlenen en zo ja, wat de gevolgen daarvan zouden zijn op de datum dat eiser meerderjarig werd.
24. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten of zelf een beslissing te nemen, aangezien het op de weg van de staatssecretaris ligt om nader onderzoek naar adequate opvang voor eiser te verrichten. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de staatssecretaris een nieuw besluit moet nemen en daarbij rekening houdt met deze uitspraak. De rechtbank geeft de staatssecretaris hiervoor acht weken.
25. Omdat het beroep gegrond is krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten.
De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting met een waarde per punt van
€ 837,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-
ontvankelijk;
- verklaart het beroep voor het overige gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van verzending van deze
uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening wordt gehouden met deze
uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.674,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het besluit van 27 december 2022 en het besluit van 10 augustus 2023 worden hierna tezamen aangeduid als: het bestreden besluit.
2.Rapport eerste gehoor, p. 12.
3.Arrest van 14 januari 2021, zaak C-441/19.
5.Nota beoordeling onderzoek adequate opvang van 24 januari 2023 en de Rectificatie van 16 mei 2023.
6.R.o. 17.1 van de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022.
7.Richtlijn 2013/33/EU. Zie ook r.o. 16 van de uitspraak van de Afdeling van 8 juni 2022.