ECLI:NL:RBDHA:2023:18030

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
23 november 2023
Zaaknummer
NL23.34926
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in het kader van Dublin-overdracht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Pakistaanse nationaliteit, was op 2 november 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tegen deze maatregel beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 15 november 2023, waar eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk, werd het beroep behandeld. Eiser voerde aan dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was en dat de maatregel van bewaring niet terecht was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de maatregel, waaronder het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris voldoende voortvarend had gehandeld in de overdracht van eiser en dat er geen onregelmatigheden waren vastgesteld die de maatregel onrechtmatig zouden maken. Het beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34926

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 2 november 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 15 november 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen J. Singh. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Pakistaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [Geboortedatum].
Staandehouding
2. Eiser voert aan dat sprake is van een gebrek in het voortraject. Er bestond geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf, waardoor eiser niet staandegehouden kon worden.
3. In het proces-verbaal van staandehouding van 2 november 2023 staat dat de verbalisanten in kwestie een controle op naleving van de regelgeving van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) uitvoerden in de levensmiddelenwinkel aan de [adres]. Zij troffen eiser aan terwijl hij werkzaamheden verrichtte in die winkel. Daarop is hij gecontroleerd, waarna bleek dat hij onrechtmatig in Nederland verbleef en een Dublin claim gehonoreerd was. Hieruit blijkt dat eiser in het kader van de Wav is gecontroleerd en niet in het kader van de Vreemdelingenwet. Er is geen sprake van aanwending van de bevoegdheden van artikel 50, eerste lid, Vw, waardoor ook geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf vereist is. De beroepsgrond slaagt niet.
De maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring staat dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware gronden 3a en 3k en de lichte grond 4d. Met betrekking tot de zware grond 3a voert eiser aan dat eiser weliswaar geen paspoort had, maar wel een kopie daarvan op zijn telefoon. Met betrekking tot de zware grond 3k voert eiser aan dat de feitelijke juistheid van de grond niet bestreden kan worden, maar dat van eiser niet verwacht kan worden dat hij terugkeert naar Oostenrijk in het licht van zijn asielgronden. Tot slot voert eiser aan dat de lichte grond 4d niet aan de maatregel ten grondslag kon worden gelegd, omdat hij over € 200.00 beschikt en dit voldoende is om met een flixbus naar Oostenrijk te reizen.
6. Eisers betoog slaagt niet. Met betrekking tot de zware grond 3a is van belang dat eiser met de stelling dat hij over een kopie paspoort beschikt niet heeft aangetoond dat hij op voorgeschreven wijze is ingereisd. Deze grond kon daarom worden tegengeworpen. De zware grond 3k kon ook worden tegengeworpen, omdat eiser de feitelijk juistheid ervan niet heeft betwist. Eiser kan wel worden gevolgd dat de lichte grond 4d onvoldoende gemotiveerd is, omdat niet is uitgelegd waarom € 200.00 onvoldoende is om in levensonderhoud te voorzien en de reis naar Oostenrijk te bekostigen. Dit doet echter niet af aan het significante risico op onttrekking aan het toezicht. Er blijven immers drie zware gronden en twee lichte gronden staan en dat is voldoende om de maatregel te dragen. [1]
Voortvarendheid
7. Eiser voert aan dat onvoldoende voortvarend gehandeld is, omdat eiser sinds
2 november 2023 in bewaring zit en pas op 16 november 2023 overgedragen zal worden.
8. De rechtbank oordeelt dat voldoende voortvarend is gehandeld. Eiser is op
2 november 2023 in bewaring gesteld en uit de aanbiedingsbrief van verweerder van
14 november 2023 blijkt dat op 6 november 2023 een vertrekgesprek heeft plaatsgevonden, op 7 november 2023 de vlucht is aangevraagd en op 8 november 2023 een vluchtakkoord is ontvangen voor de vlucht op 16 november 2023. Verweerder heeft daarmee voldoende voortvarend aan de overdracht van eiser gewerkt.
Ambtshalve toets
9. De rechtbank overweegt ten slotte dat zij ook, ambtshalve beoordelend, geen onregelmatigheden heeft vastgesteld bij de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring die leiden tot onrechtmatigheid van de maatregel.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Remerie, rechter, in aanwezigheid van mr. E.C. Jacobs, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).