In deze zaak heeft eiseres, van Iraanse nationaliteit, op 7 september 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij haar referent. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 1 mei 2023 een ingebrekestelling ontvangen van eiseres wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 17 mei 2023 beroep ingesteld tegen het uitblijven van een besluit. De staatssecretaris heeft op 27 juli 2023 een verweerschrift ingediend en op 7 augustus 2023 alsnog een besluit genomen op de aanvraag van eiseres.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank constateert dat eiseres geen belang meer heeft bij een beoordeling van haar beroep tegen het niet tijdig beslissen, omdat de staatssecretaris inmiddels een besluit heeft genomen. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk verklaard voor zover het gericht was tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft het beroep tegen het niet tijdig beslissen van rechtswege ook betrekking gegeven op het alsnog genomen besluit, en heeft dit beroep doorverwezen naar de staatssecretaris om als bezwaar te worden behandeld.
Eiseres heeft recht op een vergoeding van haar proceskosten, omdat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50 en heeft de staatssecretaris opgedragen het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op 23 november 2023.