In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vreemdeling wiens asielaanvraag niet in behandeling is genomen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris heeft op 24 oktober 2023 besloten dat Oostenrijk verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van verzoeker. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld, dat bekend is onder zaaknummer NL23.33849. Voorafgaand aan de zitting heeft verzoeker een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, omdat hij op 20 november 2023 aan Oostenrijk zou worden overgedragen.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De voorzieningenrechter overweegt dat het belangrijk is dat een vreemdeling in persoon aanwezig kan zijn bij de behandeling van zijn beroep tegen een overdrachtsbesluit. Tijdens de zitting op 17 november 2023 bleek dat verzoeker een tolk nodig had, maar deze was niet beschikbaar, waardoor de behandeling van het beroep is aangehouden.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het belang van verzoeker om zijn beroep in Nederland af te wachten zwaarder weegt dan het belang van de staatssecretaris om verzoeker op korte termijn over te dragen aan Oostenrijk. Daarom wordt het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, en wordt bepaald dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Oostenrijk totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 837,00, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht.