ECLI:NL:RBDHA:2023:1802

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 januari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL22.26487 en NL22.26488
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verantwoordelijkheid voor asielaanvraag op basis van Dublinverordening en geldigheid van visum

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 januari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die asiel heeft aangevraagd, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser niet in behandeling kon worden genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag. De eiser, geboren in 1995 en van Russische nationaliteit, was naar Nederland gekomen met een Duits multiple entry visum dat geldig was van 10 september 2022 tot 9 september 2023. Eiser had op 2 december 2022 Nederland tijdelijk verlaten en was op 6 december 2022 teruggekeerd om asiel aan te vragen. De staatssecretaris had de aanvraag afgewezen op grond van de Dublinverordening, die bepaalt dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag omdat de eiser in het bezit was van een geldig Duits visum.

De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die betwistte dat Duitsland verantwoordelijk was, niet gevolgd. De rechtbank concludeerde dat het multiple entry visum van de eiser voldeed aan de definities in de Dublinverordening en dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat Duitsland verantwoordelijk was voor de asielaanvraag. De rechtbank oordeelde dat de eiser ten tijde van zijn aanvraag in het bezit was van een geldig visum, waardoor de aanvraag niet in behandeling kon worden genomen. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.26487 (beroep) en NL22.26488 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M. Timmer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. R. Radema).

Procesverloop

In het besluit van 25 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 16 januari 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M.K. Abashidze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [datum] 1995 en heeft de Russische nationaliteit.
1.1
Eiser is op 10 september 2022 vanuit Rusland, via Litouwen en Duitsland, naar Nederland gekomen op een Duits visum dat geldig is van 10 september 2022 tot 9 september 2023. Eiser is op 2 december 2022 vertrokken naar Turkije. Op 6 december 2022 is eiser teruggekeerd naar Nederland en heeft hij asiel aangevraagd. Hij is in bewaring gesteld. Nederland heeft een overnameverzoek gedaan bij Duitsland. Duitsland heeft dit verzoek geaccepteerd.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft eisers aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland hiervoor verantwoordelijk is op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening [1] . Eiser was ten tijde van de aanvraag namelijk houder van een geldig visum afgegeven door Duitsland.
Beroepsgronden
3. Eiser betwist dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Van een geldig visum als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening is volgens eiser namelijk geen sprake.
Oordeel van de rechtbank
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland hiervoor verantwoordelijk is. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Is er sprake van een visum als bedoeld in artikel 2, onder m, van de Dublinverordening?
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het aan hem door Duitsland verstrekte multiple entry visum niet valt onder één van de definities van visum, zoals staat in artikel 2, onder m, van de Dublinverordening. Een multiple entry visum geeft namelijk per 180 dagen voor 90 dagen toegang tot een lidstaat en is daarmee een visum voor kort verblijf dat meerdere keren gebruikt kan worden. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het multiple entry visum daarmee wel onder één van de definities van artikel 2, onder m, van de Dublinverordening valt.
Is er sprake van een geldig visum?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in principe de hoofdregel heeft kunnen hanteren om bij een multiple entry visum aan te sluiten bij de geldigheidsduur en niet bij de verblijfsduur. Dit is immers een duidelijke en hanteerbare methode, waardoor snel kan worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Daarentegen mag verweerder niet uit het oog verliezen dat een visum niet altijd verloopt op het moment dat de geldigheidsduur is verstreken en dat de hoofdregel niet onverkort kan worden toegepast. Dat laatste is het geval als er redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat het visum eerder is verlopen of als de betrokkene (tegen)bewijs levert dat het visum eerder is verlopen dan op het moment dat de geldigheidsduur is verstreken. Het tegenbewijs van eiser dat het visum zou zijn verlopen omdat hij al 90 dagen in Nederland was en nog geen 90 dagen was vertrokken waardoor hij volgens de regel dat hij slechts 90 dagen per 180 dagen in een lidstaat mag verblijven geen toegang zou krijgen, volgt de rechtbank niet. Eiser is namelijk slechts 83 dagen in Nederland geweest voordat hij vertrok naar Turkije. Zijn visum zou hem dus nog 7 dagen toegang tot Nederland kunnen verschaffen en is daarmee nog geldig.
Mocht verweerder de aanvraag niet in behandeling nemen?
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser ten tijde van de aanvraag in het bezit was van een geldig visum dat door Duitsland is verstrekt waardoor Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag daarom terecht niet in behandeling genomen.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om voorlopige voorziening
9. Gezien deze beslissing over het beroep van eiser, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
De proceskosten
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Mac Donald, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. R. Moes, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.