1.1Eiser is op 10 september 2022 vanuit Rusland, via Litouwen en Duitsland, naar Nederland gekomen op een Duits visum dat geldig is van 10 september 2022 tot 9 september 2023. Eiser is op 2 december 2022 vertrokken naar Turkije. Op 6 december 2022 is eiser teruggekeerd naar Nederland en heeft hij asiel aangevraagd. Hij is in bewaring gesteld. Nederland heeft een overnameverzoek gedaan bij Duitsland. Duitsland heeft dit verzoek geaccepteerd.
2. Verweerder heeft eisers aanvraag niet in behandeling genomen, omdat Duitsland hiervoor verantwoordelijk is op grond van artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening. Eiser was ten tijde van de aanvraag namelijk houder van een geldig visum afgegeven door Duitsland.
3. Eiser betwist dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Van een geldig visum als bedoeld in artikel 12, tweede lid, van de Dublinverordening is volgens eiser namelijk geen sprake.
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen, omdat Duitsland hiervoor verantwoordelijk is. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt.
Is er sprake van een visum als bedoeld in artikel 2, onder m, van de Dublinverordening?
5. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het aan hem door Duitsland verstrekte multiple entry visum niet valt onder één van de definities van visum, zoals staat in artikel 2, onder m, van de Dublinverordening. Een multiple entry visum geeft namelijk per 180 dagen voor 90 dagen toegang tot een lidstaat en is daarmee een visum voor kort verblijf dat meerdere keren gebruikt kan worden. De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt dat het multiple entry visum daarmee wel onder één van de definities van artikel 2, onder m, van de Dublinverordening valt.
Is er sprake van een geldig visum?
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in principe de hoofdregel heeft kunnen hanteren om bij een multiple entry visum aan te sluiten bij de geldigheidsduur en niet bij de verblijfsduur. Dit is immers een duidelijke en hanteerbare methode, waardoor snel kan worden vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van het asielverzoek. Daarentegen mag verweerder niet uit het oog verliezen dat een visum niet altijd verloopt op het moment dat de geldigheidsduur is verstreken en dat de hoofdregel niet onverkort kan worden toegepast. Dat laatste is het geval als er redelijkerwijs geen twijfel over bestaat dat het visum eerder is verlopen of als de betrokkene (tegen)bewijs levert dat het visum eerder is verlopen dan op het moment dat de geldigheidsduur is verstreken. Het tegenbewijs van eiser dat het visum zou zijn verlopen omdat hij al 90 dagen in Nederland was en nog geen 90 dagen was vertrokken waardoor hij volgens de regel dat hij slechts 90 dagen per 180 dagen in een lidstaat mag verblijven geen toegang zou krijgen, volgt de rechtbank niet. Eiser is namelijk slechts 83 dagen in Nederland geweest voordat hij vertrok naar Turkije. Zijn visum zou hem dus nog 7 dagen toegang tot Nederland kunnen verschaffen en is daarmee nog geldig.
Mocht verweerder de aanvraag niet in behandeling nemen?
7. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat eiser ten tijde van de aanvraag in het bezit was van een geldig visum dat door Duitsland is verstrekt waardoor Duitsland verantwoordelijk is voor zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag daarom terecht niet in behandeling genomen.
8. Het beroep is ongegrond.
Het verzoek om voorlopige voorziening
9. Gezien deze beslissing over het beroep van eiser, is er geen reden meer om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat in beide zaken geen aanleiding.