In deze zaak heeft verzoeker op 14 september 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 17 februari 2022 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 25 januari 2023 de asielaanvraag van verzoeker ingewilligd. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, en dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan tegemoet is gekomen aan de indiener, de rechtbank op verzoek van de indiener het bestuursorgaan kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank stelt vast dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen door alsnog een beslissing te nemen, terwijl het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit nog liep.
Gelet op deze omstandigheden is het verzoek om vergoeding van de proceskosten kennelijk gegrond. De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Dit bedrag is berekend op basis van 1 punt voor het indienen van het beroepschrift ter waarde van € 837,-- met een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan verzoeker.