ECLI:NL:RBDHA:2023:1794
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en vergoeding van proceskosten
In deze zaak heeft verzoeker op 30 juni 2022 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag, die op 24 november 2021 was ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 5 december 2022 alsnog een beslissing genomen op de asielaanvraag en heeft verzoeker een verblijfsvergunning asiel verleend, geldig van 24 november 2021 tot 24 november 2026. Na deze beslissing heeft verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om een vergoeding van de proceskosten.
De rechtbank, zittende in Middelburg, heeft de zaak behandeld zonder zitting op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien verzoeker door de beslissing van de staatssecretaris tegemoet is gekomen, is het verzoek om vergoeding van de proceskosten gegrond.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, omdat het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De beslissing om verweerder te veroordelen in de proceskosten is openbaar gemaakt en de uitspraak is gedaan door mr. W. Anker, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier.