Beoordeling door de rechtbank
3. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van de afwijzing van de aanvraag om een mvv. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
4. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris de aanvraag heeft mogen afwijzen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5. Eiser heeft rechtmatig verblijf in Duitsland en verblijft daar ook. Hij is regelmatig bij referente, zijn echtgenote, en wil zich in Nederland vestigen. De staatssecretaris heeft de
aanvraag afgewezen omdat de referente niet aan het middelenvereiste voldoet en niet is aangetoond dat dit een blijvende situatie is. Zij is sinds 2014 in Nederland en heeft geen aantoonbare inspanningen verricht om aan middelen te komen. Voor wat betreft de zorg voor de kinderen (die nu 0-6 jaar zijn) kan ze een beroep doen op kinderopvang, zodat zij toch beschikbaar zou zijn voor de arbeidsmarkt. De brief van de gemeente over de sollicitatieplicht in het kader van de uitvoering van de Participatiewet berust op een andere beoordeling, aldus de staatssecretaris.
6. In het kader van de belangenafweging heeft de staatssecretaris nog overwogen dat uit de huidige situatie niet kan worden afgeleid dat dit een blijvende situatie is, waardoor gezinshereniging ook in de toekomst niet mogelijk zal zijn. Het is volgens de staatssecretaris niet uitgesloten dat de omstandigheden van de referente zodanig wijzigen, dat zij wel aan de eisen zal voldoen.
7. De rechtbank stelt voorop dat het begrijpelijk is dat eiser bij zijn familie wil verblijven. Ook ontkent de rechtbank niet dat eisers aanwezigheid door referente en hun kinderen als positief wordt ervaren. In dit geval is echter niet bestreden dat de referente niet beschikt over voldoende middelen van bestaan, zodat de rechtbank daarvan uit moet gaan. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris geen aanleiding hoefde te vinden om referente vrij te stellen van de eis van het beschikken over voldoende middelen van bestaan. Zij voldoet namelijk niet aan de eisen die hiervoor zijn gesteld in artikel 3.22, tweede lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 en in hoofdstuk B7/2.1.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
8. De gemeente heeft referente in het kader van de uitvoering van de Participatiewet (Pw) niet vrijgesteld van de sollicitatieplicht omdat zij wordt geacht te kunnen werken omdat de zorg voor haar kinderen door eiser kan worden overgenomen. Namens eiser is er ter zitting op gewezen dat hij dan wel in Nederland moet zijn om die zorg te verlenen. De beslissing van de gemeente in het kader van de Pw geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel omdat bij de uitvoering van de Pw door de gemeente andere criteria worden gehanteerd dan die de staatssecretaris hanteert bij de uitvoering van de Vw. Het is de taak van de rechtbank om te toetsen of de staatssecretaris de criteria die volgen uit de Vw in dit geval juist heeft toegepast. In dat verband is van belang dat de staatssecretaris in aanmerking mocht nemen dat referente niet voldoet aan het middelenvereiste en niet heeft aangetoond dat zij blijvend niet in staat is om arbeid te verrichten. Referente heeft haar stellingen over haar gezondheid niet met recente medische stukken onderbouwd en evenmin aannemelijk gemaakt dat de zorg voor haar kinderen niet kan worden overgenomen door anderen, zodat zij in staat wordt gesteld om de inburgeringscursus te volgen, zich te oriënteren op de arbeidsmarkt of om daadwerkelijk arbeid te verrichten. Ter zitting heeft referente verklaard al twee keer zonder succes te hebben gesolliciteerd, maar daarvan zijn geen stukken overgelegd. Op grond hiervan hoefde de staatssecretaris de referente evenmin vrij te stellen van het middelenvereiste.
9. Gelet op het bovenstaande is niet aannemelijk gemaakt dat de referente niet in staat is om te werken en zijn er geen aanwijzingen dat zij blijvend niet in staat is om te werken. Naar het oordeel van de rechtbank leidt handhaving van het middelenvereiste in dit geval dan ook niet tot een onbillijkheid van overwegende aard. Het beroep van eiser op het arrest MA/Denemarken baadt hem daarom niet. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Eiser heeft nog aangevoerd dat hij zorg- en opvoedtaken ten behoeve van de kinderen verricht en er daarom sprake is van een situatie die vergelijkbaar is met een zogenoemde ‘Chavez Vilchez’ situatie.
11. De rechtbank stelt vast dat niet is gesteld of gebleken dat de kinderen van eiser Unieburger zijn en bovendien beschikt eiser over een verblijfstitel in Duitsland, zodat aangenomen wordt dat de kinderen niet genoodzaakt zijn de Europese Unie te verlaten omdat eiser geen verblijf in Nederland wordt toegestaan. De rechtbank is van oordeel dat er daarom geen sprake is van een vergelijkbare situatie als de zogenoemde ‘Chavez Vilchez’ situatie en dat de daaruit voortvloeiende gevolgen zich hier dus niet voordoen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Eiser heeft verder aangevoerd dat het bestreden besluit en inbreuk maakt op het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM).
13. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat er gezinsleven bestaat tussen eiser, referente en hun kinderen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris de betrokken belangen voldoende meegewogen. Dat bij alle maatregelen betreffende kinderen de belangen van het kind de eerste overweging vormen1, maakt nog niet dat deze belangen per definitie moeten voorgaan op andere belangen, zoals die van de staatssecretaris. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat de verplichting van de staatssecretaris om de eenheid van het gezin in stand te houden en de belangen van de minderjarige kinderen te betrekken breder moet worden uitgelegd dan de staatssecretaris in het bestreden besluit heeft gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris mogen meewegen dat eiser en referente de huidige situatie zelf in het leven hebben geroepen omdat eiser vanuit Nederland is vertrokken naar Duitsland en zich daar heeft gevestigd. Aan de omstandigheid dat zijn vertrek naar Duitsland een gevolg zou zijn van een door de staatssecretaris in gang gestelde Dublinprocedure, hoefde naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende betekenis te worden gehecht, nu niet gesteld of gebleken is dat eiser daartegen rechtsmiddelen heeft aangewend. Referente heeft eerder in Duitsland enige tijd met eiser samengewoond, maar is zonder hem naar Nederland teruggekeerd terwijl niet aannemelijk is gemaakt dat hiervoor dringende redenen bestonden. Er zijn geen objectieve bewijsstukken overgelegd, waaruit kan worden afgeleid dat dit het geval was. Naar het oordeel van de rechtbank is evenmin aannemelijk gemaakt dat het niet van referente en de kinderen kan worden gevergd om zich in Duitsland bij eiser te vestigen; ook hiervan is geen (uit objectieve bron afkomstige schriftelijke) onderbouwing overgelegd. De enkele stelling van referente dat zij het in Duitsland niet prettig vindt, is hiertoe onvoldoende. De staatssecretaris mocht hierbij betrekken dat referente geen economische binding met Nederland heeft en hier niet is ingeburgerd. Van de jonge kinderen mag worden gewacht dat zij zich snel kunnen aanpassen aan een nieuwe situatie. Dat eiser momenteel niet over een woning voor het hele gezin beschikt, hoefde de staatssecretaris ook geen aanleiding te geven voor een ander oordeel. Niet gesteld of gebleken is dat deze situatie in de toekomst niet zal veranderen. Referente heeft niet aangetoond dat zij niet naar Duitsland kan. Daarnaast zijn bezoeken over er weer mogelijk, zoals dat nu ook al het geval is. Deze beroepsgrond slaagt niet.
14. Eiser heeft voorts aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3, 6 en 10 van het Internationaal verdrag voor de bescherming van de rechten van het kind (IVRK) en artikel 24 van het Handvest van de Europese Unie.
15. De rechtbank stelt vast dat eiser niet nader heeft verduidelijkt of toegelicht waarom de bescherming van de genoemde bepalingen verder strekt dan de bescherming die artikel 8 van het EVRM aan eiser boogt te bieden. De rechtbank overweegt dat de verplichting die in het IVRK is neergelegd niet maakt dat de belangen van de kinderen de enige belangen zijn die meegenomen moeten worden en evenmin dat altijd de beslissing moet worden genomen waar de kinderen het allermeest bij gebaat zijn. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen, moeten de belangen van het kind (slechts) de eerste overweging vormen bij een te nemen maatregel. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij meent dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de verplichting onder dit verdrag of waarom die meeromvattender zou zijn dan de beoordeling die de rechtbank hierboven al heeft gemaakt in het kader van artikel 8 van het EVRM. Deze beroepsgrond slaagt niet.
16. Eiser beroept zich voorts op punt 8 en 9 van de preambule van de Gezinsherenigingsrichtlijn.
17. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen verblijfsrecht kan ontlenen aan de aangehaalde punten uit de preambule, omdat een preambule slechts tot doel heeft om de doelstellingen van de richtlijn tot uiting te brengen. Daarnaast zijn de in deze preambule genoemde aspecten over het bijeenhouden van het gezin en het belang van de minderjarige kinderen neergelegd in de Gezinsherenigingsrichtlijn en geïmplementeerd in artikel 29, tweede lid, van de Vw, waarvan niet in geschil is dat niet aan de daarin genoemde voorwaarden wordt voldaan. Deze beroepsgrond slaagt niet.