ECLI:NL:RBDHA:2023:17911
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag wegens kennelijk ongegrondheid en onvoldoende bewijs van identiteit
In de zaak tussen de eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Akkaya, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. W. Epema, heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van 2 augustus 2023, waarin zijn asielaanvraag als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De zitting vond plaats op 27 oktober 2023 in Breda, waar de eiser niet verscheen, maar de verweerder wel vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat het aan de eiser is om zijn asielrelaas aannemelijk te maken, inclusief zijn identiteit, nationaliteit en herkomst, zoals vereist door artikel 31 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde dat de door de eiser overgelegde documenten, waaronder een kopie van zijn paspoort, onvoldoende bewijs vormden om zijn identiteit te onderbouwen. De rechtbank volgde het standpunt van de verweerder dat de gegevens die in Duitsland bekend zijn, correct zijn en dat de eiser geen overtuigend bewijs heeft geleverd dat het paspoort vervalst zou zijn.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 27 oktober 2023 door mr. H. Remerie, in aanwezigheid van griffier mr. Ż.A. Meinert. Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen zes weken na bekendmaking.