ECLI:NL:RBDHA:2023:17903
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak met betrekking tot uitzetting en proceskostenvergoeding
In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. B.D. Lit, heeft op 21 februari 2023 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, heeft op 15 juni 2023 het verzoek afgewezen, onder verwijzing naar adviezen van het Bureau Medische Advisering (BMA). Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening.
De behandeling van het verzoek was oorspronkelijk gepland voor 19 oktober 2023, maar op 19 september 2023 heeft verweerder laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek om voorlopige voorziening, wat betreft het niet uitzetten van verzoeker totdat er een beslissing op het bezwaarschrift is genomen. Aangezien partijen hebben aangegeven niet op de zitting te verschijnen, heeft de rechtbank besloten het verzoek zonder zitting af te doen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een spoedeisend belang bij de verzochte voorziening, omdat verzoeker bij het besluit van 15 juni 2023 is meegedeeld dat hij niet in Nederland mag zijn en kan worden uitgezet. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe, schorst het primaire besluit en verbiedt verweerder om verzoeker uit Nederland te verwijderen totdat de beslissing op bezwaar bekend is gemaakt. Tevens wordt verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten, vastgesteld op € 837,-.