ECLI:NL:RBDHA:2023:179

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
10255893 RL EXPL 2-20370
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Mondelinge uitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing executie ontruimingsvonnis afgewezen in kort geding

Op 11 januari 2023 heeft de kantonrechter E.A.W. Schippers in een kort geding uitspraak gedaan over de schorsing van de executie van een ontruimingsvonnis. De zaak betreft een geschil tussen [eiser1], vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckink Kool en mr. E.M. Prins, en de Stichting Hof Wonen, vertegenwoordigd door mr. M. Jansen. De achtergrond van de zaak is een eerder vonnis van 30 november 2022, waarin de huurovereenkomst tussen [eiser1] en Vestia, de rechtsvoorganger van Hof Wonen, werd ontbonden en [eiser1] werd veroordeeld om de woning te ontruimen. De ontruiming was gepland op 16 januari 2023, en [eiser1] vorderde schorsing van deze executie.

De kantonrechter overwoog dat de uitvoerbaarheid van een vonnis gedurende de looptijd van een hoger beroep in principe gehandhaafd dient te blijven, tenzij er omstandigheden zijn die het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zwaarder laten wegen dan het belang van de eiser bij de uitvoerbaarheid. In deze zaak werd vastgesteld dat [eiser1] in meerdere opzichten tekort was geschoten in zijn verplichtingen als huurder, en dat de belangen van Hof Wonen bij ontruiming zwaarder wogen dan die van [eiser1].

De kantonrechter concludeerde dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven om de executie van het vonnis te schorsen. De vorderingen van [eiser1] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat Hof Wonen de ontruiming kan doorzetten, ondanks het mogelijk instellen van hoger beroep door [eiser1].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
esp/c
Zaaknr.: 10255893 RL EXPL 22-20370
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak ex artikel 30p Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering (Rv) van de kantonrechter, zitting houdende te ’s-Gravenhage
Op 11 januari 2023 is mr. E.A.W. Schippers , kantonrechter, bijgestaan door
[naam1] , griffier, overgegaan tot de mondelinge behandeling in de zaak van:
[eiser1] ,gevestigd te [woonplaats] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser1] ,
gemachtigde: mr. M.A.R. Schuckink Kool (
toevoeging verleend onder kenmerk [nummer] ),
tegen
de stichting
STICHTING HOF WONEN ,
gevestigd te [vestigingsplaats1] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: Hof Wonen,
gemachtigde: mr. M. Jansen.

1.Procedure

Ter zitting zijn verschenen [eiser1] , bijgestaan door mr. M.A.R. Schuckink Kool en mr. E.M. Prins , en mw. [naam3] namens Hof Wonen, bijgestaan door mr. M. Jansen.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, heeft de kantonrechter mondeling vonnis gewezen waarvan dit proces-verbaal een zakelijke weergave is.

2.Rechtsoverwegingen

2.1.
In dit kort geding gaat het om de vraag of de tenuitvoerlegging van het door de Haagse kantonrechter op 30 november 2022, onder zaak-/rolnummer 9964826 RL EXPL 22-10411, tussen [eiser1] en Vestia, de rechtsvoorganger van Hof Wonen, gewezen vonnis (hierna: het vonnis) al dan niet moet worden geschorst. In dit vonnis is de huurovereenkomst tussen [eiser1] en Vestia met betrekking tot de woonruimte aan de [adres1] te [plaats1] (hierna: de woning) ontbonden en is [eiser1] veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na betekening van het vonnis te ontruimen. Op 14 december 2022 is de ontruiming van de woning aan [eiser1] aangezegd. De ontruiming staat gepland op 16 januari 2023. [eiser1] vordert schorsing van de executie van het vonnis (en dus van de geplande ontruiming); Hof Wonen verzet zich tegen schorsing en wil de ontruiming laten doorgaan.
2.2.
Met het voorgaande is het spoedeisende karakter van de zaak gegeven.
2.3.
Uitgangspunt bij beantwoording van de voorliggende vraag is dat een uitgesproken veroordeling gedurende de looptijd van een hoger beroep uitvoerbaar dient te zijn. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen, bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan. Bij de toepassing van die maatstaf moet in dit kort geding worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen, en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag. Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken (zie Hoge Raad 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026).
2.4.
Dit betekent dat de standpunten van [eiser1] met betrekking tot het inhoudelijke oordeel van de kantonrechter in de bodemprocedure - zowel ten aanzien van de door haar vastgestelde feiten, als ten aanzien van de motivering van haar beslissing om de door Hof Wonen gevorderde ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning toe te wijzen – hier buiten beschouwing moeten blijven. Het oordeel daarover is aan de rechter in hoger beroep.
2.5.
Uit het vonnis blijkt (zie onder 4.11 en 4.12) dat [eiser1] verweer heeft gevoerd tegen het uitvoerbaar bij voorraad verklaren van de vorderingen van Vestia. Daarbij heeft de kantonrechter voorop gesteld dat een belangenafweging dient plaats te vinden, waarbij het belang van Vestia – die de uitvoerbaarheid bij voorraad vorderde – diende te worden vergeleken met het belang van [eiser1] bij het behouden van de bestaande toestand totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist (vgl. Hoge Raad 29 november 1996, ECLI:NL:HR:1996:ZC2215). De kantonrechter heeft geoordeeld dat het belang van Vestia hier zwaarder weegt dan het belang van [eiser1] . Daarbij heeft de kantonrechter meegewogen dat de omstandigheid dat [eiser1] als gevolg van het vonnis zijn woning kwijtraakt inherent is aan de vorderingen tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde en dat belang bij de belangenafweging al is betrokken. Daarmee heeft de kantonrechter teruggewezen naar wat zij in de overwegingen daarvoor heeft opgenomen over de ontbinding en ontruiming en haar beslissing over de uitvoerbaarheid gemotiveerd.
2.6.
Voor zover de kantonrechter daarmee de uitvoerbaarheid bij voorraad onvoldoende, want niet uitdrukkelijk als een op zichzelf staand punt zou hebben gemotiveerd in het vonnis, ligt er een taak voor deze kantonrechter om te beoordelen of er omstandigheden zijn die meebrengen dat het belang van [eiser1] bij behoud van de bestaande toestand totdat op het door hem in te stellen hoger beroep is beslist, zwaarder weegt dan het belang van Hof Wonen bij de uitvoerbaarheid bij voorraad van het vonnis. De kantonrechter is van oordeel dat dit niet het geval is.
2.7.
De kantonrechter is van oordeel dat – zoals in het vonnis is vastgesteld – de mate waarin [eiser1] in meerdere opzichten tekort is geschoten in zijn verplichtingen als goed huurder, de herhaalde pogingen van Vestia om tot verbetering te komen, het ontbreken van enige medewerking en samenwerking door [eiser1] om tot verbetering te komen, gecombineerd met de duur van een en ander en de wijze waarop [eiser1] daarover communiceert, duidelijk maken dat Hof Wonen er belang heeft om op zo kort mogelijke termijn een eind te maken aan deze problematische huurrelatie en de woning aan een huurder te verhuren die wel zijn huurdersverplichtingen nakomt. Hoewel [eiser1] een belang heeft bij het kunnen blijven wonen in de woning totdat de uitspraak kracht van gewijsde heeft of op een eventueel rechtsmiddel is beslist, weegt dat belang in de gegeven omstandigheden niet zwaarder dan het belang van Hof Wonen bij de ontruiming van het gehuurde, althans uit wat [eiser1] heeft aangevoerd volgt dat niet.
2.8.
Niet is gebleken dat sprake is van een kennelijke misslag. Voor zover er onvoldoende aandacht is gegeven door de kantonrechter in het vonnis aan de belangafweging met betrekking tot de uitvoerbaarverklaring, is daar met het voorgaande in voorzien.
2.9.
Van nieuwe omstandigheden of feiten is niet gebleken. [eiser1] heeft deze procedure aangegrepen om dezelfde standpunten aan te voeren tegen ontbinding en ontruiming die door de kantonrechter in het vonnis zijn afgewezen. Zoals gezegd, daarover moet de rechter in hoger beroep oordelen. Het nu presenteren van foto’s van een min of meer opgeruimde woning en tuin doet niet af aan de in het vonnis geconstateerde tekortkomingen noch de ernst daarvan. De omstandigheid dat er geen andere woonruimte of noodopvang voor [eiser1] zou bestaan (is bestreden door Hof Wonen en) is geen nieuwe ontwikkeling ten opzichte de situatie die voorlag in het vonnis, althans daarvoor is door [eiser1] onvoldoende aangevoerd.
2.10.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat na het vonnis geen feiten zijn voorgevallen of aan het licht zijn gekomen die meebrengen dat de executie van het vonnis moet worden geschorst. Ook de belangenafweging valt niet in het voordeel van [eiser1] uit. Er zijn verder geen andere gronden aangevoerd op grond waarvan de tenuitvoerlegging van het vonnis moet worden geschorst. De kantonrechter wijst daarom de vorderingen van [eiser1] af.
2.11.
[eiser1] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure.

3.Beslissing

De kantonrechter in kort geding:
1. wijst de vordering af;
2. veroordeelt [eiser1] in de kosten van deze procedure, tot op heden aan de zijde van Hof Wonen vastgesteld op € 498,00 als het aan de gemachtigde van Hof Wonen toekomende salaris;
3. verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal dat door de kantonrechter is ondertekend.