ECLI:NL:RBDHA:2023:17880
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in samenhangende zaken betreffende verblijfsvergunningen
In deze zaak hebben verzoeksters op 30 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op hun aanvragen voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en voortzetting van verblijf op grond van artikel 3.50 van het Vreemdelingenbesluit 2000. Op 18 april 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, de aanvragen van verzoeksters ingewilligd. Hierop hebben verzoeksters hun beroepen ingetrokken en verzocht om een vergoeding van proceskosten. De rechtbank heeft verweerder in de gelegenheid gesteld te reageren op dit verzoek, waarop verweerder heeft aangegeven bereid te zijn de proceskosten tot een totaalbedrag van € 418,50 te vergoeden, gezien de samenhangende zaken.
De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54, eerste lid van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In de overwegingen van de rechtbank wordt ingegaan op de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb, die de veroordeling in proceskosten regelen. De rechtbank concludeert dat verweerder tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeksters en dat er sprake is van samenhangende zaken, aangezien verzoeksters familieleden zijn en de werkzaamheden van de rechtsbijstandsverlener nagenoeg identiek waren. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten tot een bedrag van € 418,50, gebaseerd op de ingediende beroepen.
De uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl. Verzoeksters hebben de mogelijkheid om een verzetschrift in te dienen als zij het niet eens zijn met deze uitspraak, binnen 6 weken na verzending.