ECLI:NL:RBDHA:2023:1788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 februari 2023
Publicatiedatum
17 februari 2023
Zaaknummer
NL22.22025
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv en ontheffing inburgeringsvereiste in het licht van de veiligheidssituatie in Syrië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een staatloze Palestijnse vrouw, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) om bij haar partner in Nederland te kunnen verblijven. De aanvraag werd afgewezen op basis van het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste. Eiseres had eerder ontheffing gekregen, maar de staatssecretaris oordeelde dat de veiligheidssituatie in Syrië was verbeterd, waardoor eiseres nu wel in staat geacht werd om het inburgeringsexamen af te leggen.

Eiseres voerde aan dat de veiligheidssituatie in Syrië niet wezenlijk was veranderd en dat het vertrouwensbeginsel was geschonden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris voldoende had gemotiveerd dat de veiligheidssituatie in Syrië was verbeterd en dat eiseres niet had aangetoond dat zij niet in staat was om naar de Nederlandse ambassade in Beiroet te reizen voor het examen. De rechtbank concludeerde dat er geen bijzondere individuele omstandigheden waren die ontheffing van het inburgeringsvereiste rechtvaardigden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM correct was uitgevoerd. Eiseres had geen recht op ontheffing van het inburgeringsvereiste en de afwijzing van haar aanvraag was terecht. De uitspraak benadrukt het belang van de inburgeringsplicht en de mogelijkheid voor de staatssecretaris om ontheffingen te weigeren op basis van de persoonlijke situatie van de vreemdeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.22025

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiseres,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.H.M. Maas).

Procesverloop

In het besluit van 25 maart 2022 (primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres voor afgifte van een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij (referent)’ afgewezen.
Verweerder heeft bij besluit van 6 oktober 2022 (bestreden besluit) het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 19 januari 2023 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en een staatloze Palestijn te zijn. Zij beoogt verblijf in Nederland bij referent [naam partner], haar gestelde partner. Op 12 januari 2021 heeft referent namens eiseres voor de eerste maal verzocht om afgifte van een mvv. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen bij besluit van 28 juni 2021. Daarbij is aan eiseres ontheffing verleend voor het inburgeringsvereiste, maar was niet voldaan aan het middelenvereiste.
2. Op 8 september 2021 heeft referent de huidige mvv-aanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen en die beslissing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Eiseres voldoet niet aan het inburgeringsvereiste, zonder dat er redenen zijn om daarvoor ontheffing te verlenen.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en wijst erop dat bij de vorige procedure wel ontheffing voor het inburgeringsvereiste aan haar was verleend. Voorts heeft zij het volgende aangevoerd. De veiligheidssituatie is ten opzichte van de eerdere ontheffing niet wezenlijk veranderd. Zij verwijst daarbij naar het EUAA rapport van september 2022 [2] en het EASO rapport van november 2021. [3] Daarom is het vertrouwensbeginsel geschonden. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd dat het veilig is voor haar om de reis naar Beiroet te maken om het inburgeringsexamen af te leggen op de Nederlandse ambassade aldaar. Ook is het gelijkheidsbeginsel geschonden, waarbij zij verwijst naar twee zaken die zij vergelijkbaar acht met haar eigen zaak, en waar wel ontheffing voor het inburgeringsvereiste is verleend. Tot slot heeft bij het maken van de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM [4] geen ‘fair balance’ plaatsgevonden. Er is immers sprake van een zwaarwegende objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. Het belang van de Nederlandse overheid dat eiseres voldoende kennis heeft van de Nederlandse taal en samenleving treft geen doel, nu dit al is meegewogen bij de voorwaarden van de gevraagde vergunning.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Niet is in geschil dat eiseres in beginsel inburgeringsplichtig is en niet in aanmerking komt voor vrijstelling van het inburgeringsvereiste. Ook is niet in geschil dat eiseres geen enkele kenbare inspanning heeft verricht om zich voor te bereiden op het examen of getracht heeft naar de Nederlandse ambassade in Beiroet af te reizen om het examen af te leggen. In geschil is of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden op grond waarvan eiseres in aanmerking moet komen voor ontheffing van het inburgeringsvereiste. [5] Verweerder beoordeelt of de vreemdeling in aanmerking komt voor ontheffing op basis van de persoonlijke situatie van de vreemdeling, de aangevoerde omstandigheden, de getoonde wil om voor het examen te slagen, en de inspanningen die daarvoor geleverd zijn. [6]
Inburgeringsvereiste
5. Dat eiseres in een vorige procedure van het inburgeringsvereiste is vrijgesteld, betekent niet dat zij erop heeft mogen vertrouwen dat zij hiervan altijd blijvend zou worden vrijgesteld. Daarbij is van belang dat in de vorige procedure in het besluit van 28 juni 2021 expliciet is vermeld dat de vrijstelling enkel in die procedure gold en het inburgeringsvereiste in een volgende procedure weer opnieuw zou worden beoordeeld. Gelet hierop is er geen sprake van een schending van het vertrouwensbeginsel.
6. Verweerder heeft in het bestreden besluit geoordeeld dat de aard van het conflict in Syrië inmiddels is verschoven. Verweerder heeft zich daarbij gebaseerd op het Algemeen ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van juni 2021, waaruit volgt dat er minder veiligheidsincidenten hebben plaatsgevonden. De veiligheidsincidenten zijn ook minder grootschalig. Verweerder heeft zich verder gebaseerd op het Algemeen ambtsbericht van mei 2022, waaruit volgt dat Hama, de woonplaats van eiseres, in een gebied ligt wat onder de controle staat van de Syrische autoriteiten en waar geen sprake is geweest van grootschalig of wijdverbreid conflictgerelateerd geweld in de verslagperiode. Daaruit heeft verweerder terecht kunnen afleiden dat de veiligheidssituatie is veranderd sinds de vorige procedure van eiseres, waarbij wel ontheffing is verleend. Niet is door eiseres aangevoerd waarom in haar individuele geval de veiligheidssituatie in Syrië dan wel dient te leiden tot een ontheffing van het inburgeringsvereiste. Zij beroept zich in de onderhavige procedure enkel op de algemene veiligheidssituatie. Uit de door haar aangehaalde rapporten blijkt wel dat de situatie aldaar zorgelijk is, maar niet zodanig dat zonder meer ontheffing dient te worden verleend op grond van de algemene veiligheidssituatie.
7. Gelet op het voorgaande kan worden gesteld dat de veiligheidssituatie in Syrië voldoende is verbeterd om van eiseres verwachten dat zij genoegzaam voorbereidt op het examen en een serieuze poging waagt om naar Beiroet af te reizen om dat examen af te leggen. Indien eiseres de reis naar de ambassade niet alleen wil afleggen, kan zij in groepsverband of vergezeld door een mannelijke begeleider reizen. Niet is gebleken
dat het voor eiseres, anders dan voor andere Syriërs die wel succesvol naar de ambassade afreizen, niet mogelijk zou zijn om het examen op de Nederlandse ambassade in Beiroet af te leggen.
Gelijkheidsbeginsel
8. Voor zover eiseres stelt dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden, heeft verweerder in het verweerschrift voldoende gemotiveerd waarom de zaken die eiseres aanhaalt onvoldoende vergelijkbaar zijn met het onderhavige geval, waardoor een beroep op het gelijkheidsbeginsel niet kan slagen. Zo was in één zaak aangetoond dat de vreemdeling voldoende inspanningen had verricht ter voorbereiding op het examen en had de vreemdeling meerdere afspraken gemaakt om het examen af te leggen, in tegenstelling tot eiseres. In de andere zaak was sprake van een enigszins vergelijkbaar geval, echter heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat de veiligheidssituatie in de onderhavige zaak niet te vergelijken is met de situatie ten tijde van de zaak waar eiseres zich op beroept.
Belangenafweging en ‘fair balance’
9. Verweerder heeft het belang van de Nederlandse overheid dat eiseres voldoende kennis heeft van de Nederlandse taal en samenleving terecht betrokken bij de belangenafweging. In het verweerschrift heeft verweerder voldoende gemotiveerd uiteengezet waarom het inburgeringsexamen meegewogen kan worden als relevant feit of omstandigheid bij de te maken belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM.
10. Verweerder heeft zich op het standpunt mogen stellen dat de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt en geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. Daarbij is van belang dat geen sprake is van inmenging van de zijde van de overheid, maar dat het gaat om een verzoek tot eerste toelating. Eiseres stelt weliswaar terecht dat sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, maar verweerder heeft deze belemmering echter niet ten onrechte minder zwaar meegewogen, nu niet is gebleken van een blijvende onmogelijkheid om aan de voorwaarden van de gevraagde vergunning te voldoen. Eiseres kan op korte termijn alsnog voldoen aan het inburgeringsvereiste. Niet is gebleken dat bij deze belangenafweging geen ‘fair balance’ is gevonden tussen het belang van de vreemdeling enerzijds en het Nederlands algemeen belang anderzijds.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K.M. de Jager, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.European Union Agency for Asylum, ‘Syria: Security Situation. Country of Origin Information Report’ van september 2022.
3.European Asylum Support Office, ‘Country Guidance: Syria. Common analysis and guidance note’ van November 2021.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Op grond van artikel 3.71a, tweede lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
6.Op grond van paragraaf B1/4.7 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), uitgewerkt in werkinstructie 2021/21.