ECLI:NL:RBDHA:2023:17872

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C/09/647191/KG RK 23-591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek wegens kennelijk ongegrondheid en misbruik van wrakingsmiddel

Op 25 mei 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag een verzoek tot wraking van mr. D.E. Alink afgewezen. Verzoekster, die betrokken was bij een procedure tegen de Vereniging van Eigenaars, had het wrakingsverzoek ingediend naar aanleiding van een procedurele beslissing van de rechter. Ze stelde dat ze geen afschrift had ontvangen van belangrijke stukken die door de wederpartij waren ingediend, wat haar recht op een eerlijke hoorzitting zou schenden. De wrakingskamer oordeelde dat een rechter alleen gewraakt kan worden als er objectieve aanwijzingen zijn voor partijdigheid, wat in dit geval niet aan de orde was. De wrakingskamer concludeerde dat de stellingen van verzoekster onvoldoende onderbouwd waren en dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond was. Bovendien werd opgemerkt dat verzoekster in het verleden al meerdere keren wrakingsverzoeken had ingediend, wat leidde tot de conclusie dat zij misbruik maakte van het wrakingsmiddel. De wrakingskamer besloot dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaken niet meer in behandeling zou worden genomen, om onredelijke vertraging van de rechtspleging te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2023/65
zaak- /rekestnummer: C/09/647191 / KG RK 23-591
Beslissing van 25 mei 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. D.E. Alink,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 11 mei 2023.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaken met nummers 8843022 \ RP VERZ 20-50609 en 9505277 \ RP VERZ 21-50682 tussen verzoekster en de Vereniging van Eigenaars [adres] (hierna: de VvE). Verzoekster heeft in deze zaken de kantonrechter verzocht om de besluiten van de VvE op de algemene ledenvergaderingen van 28 september 2020 en 21 september 2021 te vernietigen. Op 11 mei 2023 om 11.30 uur zouden de zaken ter zitting van de rechter worden behandeld. Deze zitting is niet doorgegaan, omdat verzoekster voor aanvang van de zitting het wrakingsverzoek heeft ingediend.
2.2.
Het wrakingsverzoek heeft de volgende inhoud:
“De Rechtbank heeft mij niet (tijdig en/of helemaal niet) belangrijke informatie over de zaak verstrekt en heeft geen aandacht besteed aan de inhoud van mijn e-mails aan de Rechtbank. Het betreft met name producties 12 en 13, die geacht worden te zijn ingediend door het verzet bij de Rechtbank op 21 maart 2023 en die tot op heden niet aan mij zijn doorgestuurd. Dit geeft aanleiding tot ernstige bezorgdheid over de toezeggingen van het Hof om mijn recht op een eerlijke hoorzitting op tegenspraak te waarborgen.
Pas op 7 mei liet de rechtbank mij weten dat de oppositie op 21 maart 2023 een zienswijze had ingediend voor de hoorzitting op 27 maart. De Rechtbank heeft mij tot op heden geen afschrift van dat stuk toegezonden, ondanks dat het als producties 12 en 13 aan het dossier is toegevoegd en ter terechtzitting voor de rechter beschikbaar zal zijn.
De rechtbank heeft mij destijds niet geïnformeerd over de indiening. Pas naar aanleiding van mijn vraag schreef het Hof mij in de e-mail van 7 mei dat de oppositie verdere documenten heeft ingediend. Het is de eerste keer dat het Hof de door de oppositie ingediende documenten die aan het dossier zijn toegevoegd, niet naar mijn kant heeft doorgestuurd. Bovendien heeft de Rekenkamer ze niet verzonden, zelfs niet nadat mij was meegedeeld dat ik ze niet had ontvangen.
Volgens de e-mail van 7 mei heeft het Hof mij de documenten niet gestuurd omdat de oppositie beweerde dat de documenten aan mij waren verstrekt. Ik heb de Rechtbank echter eerder laten weten dat de communicatie met de oppositie onvoldoende was, mijn bezorgdheid geuit dat er sprake zou kunnen zijn van opzettelijke nalatigheden van de kant van de oppositie, en ik heb de Rechtbank verzocht mij eventuele opmerkingen van de oppositie door te sturen. De huidige aflevering bevestigt dat er inderdaad een probleem is. Ik heb geen producties 12 en 13 ontvangen. Ze zijn noch per post bij mij thuis ontvangen, noch via de e-mail die ik gebruik voor de correspondentie met het Hof (onverminderd het feit dat ik de oppositie evenmin toestemming heb gegeven om per e-mail te corresponderen vanwege de manier waarop de oppositie ervoor heeft gekozen zich eerder te gedragen). Na ontvangst van de e-mail van 7 mei heb ik de rechtbank laten weten dat ik het stuk niet bij de eerste gelegenheid heb ontvangen. Tot op heden heeft het Hof het mij echter niet toegestuurd en ik ben er niet van op de hoogte dat het Hof de oppositie heeft verzocht enig bewijs te leveren ter ondersteuning van de bewering dat zij mij de documenten hebben gestuurd.
Bovendien was de op 21 maart ingediende zienswijze duidelijk te laat voor de hoorzitting op 27 maart. Het leek echter te zijn aanvaard zonder de oppositie in twijfel te trekken waarom het niet op tijd was ingediend en mij de gelegenheid te geven daarop commentaar te geven. Hoewel de hoorzitting werd uitgesteld, werd de nieuwe hoorzitting verplaatst naar de datum tijdens de periode van mijn onbeschikbaarheid die ik aan de rechtbank heb voorgelegd, b.v. op 16 maart 2023; en nu lijkt het erop dat het enige doel van het uitstellen van de hoorzitting op 27 maart was om de late indiening van de oppositie te ‘legitimeren’, terwijl mij nu wordt aangerekend dat de hoorzitting is uitgesteld. Ik werd zelfs niet op de hoogte gebracht van het feit dat de oppositie op 21 maart werd ingediend tot minder dan 2 volle werkdagen voor de huidige hoorzitting, terwijl de indiening zelf tot nu toe niet naar mij is doorgestuurd.
Zoals hierboven vermeld, heb ik het Hof expliciet gevraagd om mij alle documenten door te sturen die de oppositie aan het Hof zou verstrekken. Ik heb het Hof eerder ook meegedeeld dat naar mijn mening mededelingen van de oppositie onjuiste en misleidende verklaringen bevatten, die in een vage vorm zijn gedaan die niet vatbaar is voor factcheck, en ik heb gevraagd de oppositie te gelasten bewijs te leveren voor het geval die beweringen blijven bestaan een onderdeel van de procedure. Hoewel ik niet weet wat de oppositie op 21 maart heeft ingediend, werd mij niet meegedeeld dat we een overeenkomstig bevel hadden gegeven (er was geen reactie van het Hof op mijn verzoeken). Hieruit volgt dat de rechtbank het niet belangrijk acht dat de oppositie bewijs levert voor haar beweringen, en tot nu toe is dergelijk bewijs niet aan mij verstrekt.
Hoewel de Rekenkamer weet dat ik het stuk van 21 maart niet heb ontvangen, heeft de Rekenkamer deze nog steeds niet naar mij verzonden. In plaats daarvan schreef de rechtbank dat de stand van zaken met de indiening ter terechtzitting zou worden besproken. Aangezien de rechtbank ruim een week voordat de datum werd vastgesteld wist dat ik niet beschikbaar zou zijn om naar de zitting te komen, is de rechtbank zich er terdege van bewust dat de indiening en de situatie daaromheen tijdens de zitting alleen met de oppositie kan worden besproken. De Rekenkamer is zich er ook van bewust dat ik niet weet wat er in de verklaring staat en dat ik niet in staat zal zijn commentaar te geven, onnodig te vermelden om het grondig te bestuderen en de feiten te controleren (indien nodig).
Het is niet duidelijk wat het Hof ervan weerhield mij het stuk te sturen, ook al nam het Gerecht de bewering van de oppositie dat de oppositie het stuk naar mij had gestuurd als vanzelfsprekend aan. Als het Hof mij zelfs in dit late stadium de indiening per e-mail zou sturen, zou ik op zijn minst de gelegenheid hebben om te zien waar het over gaat (hoewel het niet mogelijk zou zijn geweest om het grondig te bestuderen) en op zijn minst enkele algemene opmerkingen te maken. Zelfs die mogelijkheid werd mij ontnomen.
Het recht op een eerlijk proces op tegenspraak is vastgelegd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het feit dat mijn recht op een hoorzitting op tegenspraak wordt geschonden, lijkt de rechtbank echter niet aan te gaan. Het is dan ook een zaak van ernstige zorg die de rechtbank niet van belang acht om één van de partijen adequaat te informeren en die partij voldoende gelegenheid te geven om te reageren en opmerkingen te maken.
Het is niet de eerste keer dat de Rechtbank mij essentiële informatie niet (tijdig) verstrekte, wat mijn rechten zou kunnen aantasten. Ondanks dat de rechtbank bijvoorbeeld wist dat ik tijdelijk niet beschikbaar was voor postcorrespondentie en we communiceerden via e-mail, werd de uitnodiging voor de hoorzitting niet gedupliceerd per e-mail om een snelle en veilige ontvangst te garanderen. Ironisch genoeg leek het Hof mij daar de schuld van te geven, wat verdere zorgen oproept.
Het feit dat de rechtbank de inhoud van mijn correspondentie negeert, is onder de aandacht van de rechtbank gebracht, maar de rechtbank neemt er nog steeds geen nota van. Het baart verdere zorgen dat het Hof de partijen mogelijk niet op gelijke voet behandelt.
Ik wil graag dat het wrakingsverzoek mondeling wordt gehoord. Tijdens de hoorzitting wordt de volledige gronden verstrekt.”

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Uit het wrakingsverzoek leidt de wrakingskamer het volgende af. Verzoekster wil de rechter onder meer wraken omdat zij geen afschrift heeft gehad van een aantal door de wederpartij in de hoofdzaken ingediende stukken en omdat haar, nu zij niet op de zitting aanwezig kan zijn, hierdoor de mogelijkheid wordt ontnomen om nog op deze stukken te reageren en opmerkingen te maken. Verzoekster stelt in dat verband dat zij pas op 7 mei 2023 door de rechtbank is geïnformeerd dat de wederpartij in de hoofdzaken op 21 maart 2023 nog stukken had ingediend voor de zitting die eerder op 27 maart 2023 was gepland. De reden die de rechtbank verzoekster heeft gegeven voor het niet doorsturen van de stukken is dat de wederpartij deze stukken al naar haar zou hebben gestuurd. Ondanks haar verzoek daartoe heeft de rechtbank ook na 7 mei 2023 de stukken niet naar haar gestuurd. In plaats daarvan heeft de rechtbank haar geschreven dat op de zitting over de indiening van de stukken zou worden gesproken. Naast het feit dat verzoekster van mening is dat de stukken te laat voor de zitting van 27 maart 2023 zijn ingediend, wist de rechtbank dat verzoekster niet op de zitting kon verschijnen en wordt haar door het niet doorsturen van de stukken de mogelijkheid ontnomen om nog op deze stukken te reageren en opmerkingen te maken.
3.3.
De beslissing over het al dan niet doorsturen van stukken en de beslissing om de (indiening van de) stukken verder op de zitting te bespreken zijn procedurele beslissingen. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen brengt mee dat een rechterlijke (tussen)beslissing als zodanig nooit grond kan vormen voor wraking: wraking is geen verkapt rechtsmiddel. Het gerecht dat over het wrakingsverzoek moet oordelen (de wrakingskamer) komt geen oordeel toe over de juistheid van de (tussen)beslissing. Dat oordeel is voorbehouden aan de rechter die in geval van de aanwending van een rechtsmiddel belast is met de behandeling van de zaak. Voor wat betreft de motivering geldt als uitgangspunt dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat de motivering grond kan vormen voor wraking, ook als het gaat om een onjuiste, onbegrijpelijke, gebrekkige of te summiere motivering of om het ontbreken van een motivering. Dit is alleen anders als de motivering van de (tussen)beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven. Dat is hier niet aan de orde.
3.4.
De overige stellingen van verzoekster over het negeren door de rechtbank van de inhoud van haar e-mails zijn onvoldoende geconcretiseerd om een grond voor wraking van de rechter te kunnen zijn. Bovendien is het de wrakingskamer uit de dossiers in de hoofdzaken gebleken dat verzoekster voor de zitting van 11 mei 2023 zowel per gewone post bij brief van 27 maart 2023, als per e-mail van 5 april 2023 is opgeroepen, zodat aan de stelling van verzoekster dat zij geen oproep per e-mail heeft ontvangen voorbij wordt gegaan.
3.5.
Slotsom is dat het wrakingsverzoek kennelijk ongegrond is. Voor een behandeling van het verzoek ter terechtzitting bestaat geen reden. Het in de wet opgenomen recht op een mondelinge behandeling is door de wetgever bedoeld voor het debat over de gegrondheid van het verzoek, maar aan dat debat wordt gezien het vorenstaande niet toegekomen.
3.6.
Het is de wrakingskamer ambtshalve bekend dat verzoekster in andere procedures al eerder wrakingsverzoeken heeft ingediend. In die zaken (met kenmerken C/09/642103 / KG RK 23-154, C/09/642108 / KG RK 23-157, C/09/641004 / KG RK 23-38, C/09/637574 / KG RK 22-1309, C/09/618084 / KG RK 21-1127 en C/09/576919 / KG RK 19-1038) heeft de wrakingskamer onder meer overwogen dat verzoekster misbruik heeft gemaakt van het wrakingsmiddel om alsnog uitstel van een zitting te bewerkstelligen en is aan verzoekster een wrakingsverbod opgelegd.
3.7.
Ook in deze zaken heeft verzoekster naar het oordeel van de wrakingskamer misbruik gemaakt van het wrakingsmiddel. Het is de wrakingskamer bekend dat verzoekster er door de rechtbank per e-mail van 5 april 2023 op is gewezen dat, gelet op het feit dat de procedure al meerdere malen is aangehouden, nader uitstel niet zou worden verleend en dat als verzoekster niet op de zitting aanwezig kon zijn, zij zich desgewenst kon laten vertegenwoordigen door een gemachtigde. Door het indienen van haar wrakingsverzoek heeft verzoekster alsnog uitstel van de zitting bewerkstelligd, dan wel de procedure vertraagd. Zij heeft verder haar wrakingsverzoek onvoldoende onderbouwd of geconcretiseerd, terwijl zij – gelet op de eerdere wrakingsprocedures – er bekend mee mag worden verondersteld dat wraking alleen mogelijk is als er sprake is van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van partijdigheid. Dat vergt een concrete onderbouwing van een wrakingsverzoek. De wrakingskamer acht de kans dat verzoekster wederom lichtvaardig overgaat tot het indienen van een wrakingsverzoek reëel. Om onredelijke vertraging van de rechtspleging te voorkomen zal de wrakingskamer bepalen dat een volgend verzoek tot wraking in deze zaken niet meer in behandeling zal worden genomen.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat het proces in de hoofdzaken wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevonden ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
bepaalt dat een volgend wrakingsverzoek in deze zaken niet in behandeling zal worden genomen;
4.4.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• verzoekster;
• de wederpartij in de hoofdzaken;
• de (kanton)rechter.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.J. Alt-van Endt, S.M. Krans en A.M.A. Keulen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. M.L. van Nooijen-Kühler en in het openbaar uitgesproken op 25 mei 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.