ECLI:NL:RBDHA:2023:17859

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL21.6264
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel over vrijheidsbeperkende maatregel op basis van artikel 56 Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, een burger van Georgië, had een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd gekregen op 21 april 2021, omdat hij niet had voldaan aan de verplichting om Nederland te verlaten na afloop van een eerder verleend uitstel van vertrek. De rechtbank oordeelde dat de eiser voldoende was gehoord tijdens het vertrekgesprek en dat zijn persoonlijke omstandigheden naar voren zijn gebracht. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel gerechtvaardigd waren, aangezien de eiser geen rechtmatig verblijf had en niet over voldoende middelen van bestaan beschikte. De rechtbank volgde de staatssecretaris in zijn standpunt dat de openbare orde de oplegging van de maatregel vorderde, en dat er geen beletsel was voor de maatregel, ondanks de stellingen van de eiser over het uitstel van vertrek van zijn echtgenote. Het beroep van de eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.6264

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
burger van Georgië,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. S.B. Kleerekooper),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. Y. van Deel-ten Cate).

Procesverloop

Bij besluit van 21 april 2021 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd, als bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel).
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en gronden ingediend.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 56, eerste lid, van de Vw kan door de staatssecretaris overeenkomstig bij algemene maatregel van bestuur te geven regels, indien het belang van de openbare orde of de nationale veiligheid zulks vordert, de vrijheid van beweging worden beperkt van de vreemdeling die:
a. geen rechtmatig verblijf heeft;
b. rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, met uitzondering van de onderdelen b, d, en e.
1.1.
Op grond van artikel 56, tweede lid, van de Vw blijft toepassing van het eerste lid achterwege, dan wel wordt de toepassing beëindigd, zodra de vreemdeling te kennen geeft Nederland te willen verlaten en hiertoe voor haar ook gelegenheid bestaat.
1.2.
De vrijheidsbeperkende maatregel kan ingevolge artikel 5.1. van het Vreemdelingenbesluit 2000 bestaan uit:
a. een verplichting zich bij verblijf in Nederland in een bepaald gedeelte van Nederland te bevinden, of;
b. een verplichting zich te houden aan een verbod om zich in een bepaald gedeelte of bepaalde gedeelten van Nederland te bevinden.
1.3.
In paragraaf A5.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat vermeld dat, anders dan bij de oplegging van een vrijheidsontnemende maatregel zoals neergelegd in de Vw, een vrijheidsbeperkende maatregel in de regel niet disproportioneel zal zijn indien deze nodig is voor de voorbereiding van het vertrek van de vreemdeling. Wel moet worden nagegaan of in de gegeven omstandigheden, de door de vreemdeling gestelde belangen zwaarder moeten wegen dan het belang van de overheid bij het beschikbaar houden van de vreemdeling voor het vertrekproces.
1.4.
In paragraaf A5.5. van de Vc staat vermeld dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 56 – in combinatie met een toezichtmaatregel op grond van artikel 54 eerste lid, van de Vw – wordt opgelegd op grond van de openbare orde of de nationale veiligheid aan de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf.
2. De staatssecretaris heeft eiser verplicht om met ingang van 21 april 2021 te verblijven in de gemeente Westerwolde, alwaar eiser zich in de vrijheidsbeperkende locatie (VBL) Ter Apel dient op te houden. De staatssecretaris heeft overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert en acht hierbij van belang dat eiser niet heeft voldaan aan de rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Verder beschikt eiser niet over een vaste woon- of verblijfsplaats, noch over voldoende middelen van bestaan. Bovendien is het in het belang van de minderjarige kinderen in dit gezin dat zij samen met de ouders opvang krijgen tot zij terugkeren naar het land van herkomst.
Standpunten partijen
3. Eiser voert aan dat zijn echtgenote uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw heeft gehad, vanwege de bevalling. Echter heeft eiser zelf geen beschikking ontvangen. Het uitstel van vertrek is aan eiser en zijn echtgenote mondeling medegedeeld. Eiser stelt dat een vrijheidsbeperkende maatregel niet wordt toegepast bij uitstel van vertrek. Verder stelt eiser dat, omdat de IND voor hem geen beschikking heeft afgegeven, er ter zake van de controle van de afloop van de termijn van zes weken na de bevalling geen rechtsbijstand was. Het was aan de DT&V dan wel de IND om aan het einde van deze periode van uitstel van verstrek vast te stellen of er daadwerkelijk geen sprake meer is van een medisch beletsel voor vertrek. Eiser stelt dat dit beletsel er nog wel is en wijst op het vertrekgesprek van 21 april 2021. Eiser meent dat gelet op het voorgaande er nog geen reden was voor de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel. Verder stelt eiser dat er ten tijde van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel nog geen sprake was van een situatie dat eiser niet of onvoldoende medewerking verleende aan terugkeer. Er is voor de afloop van de termijn van uitstel van vertrek geen gesprek geweest met de DT&V, maar pas op 21 april 2021. Ook blijkt uit dit gesprek niet dat eiser niet vrijwillig wil terugkeren. Tot slot meent eiser dat niet is voldaan aan de verplichting om eiser voor de oplegging van de maatregel deugdelijk te horen en hiervan deugdelijk verslag te doen.
4. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat niet is gebleken dat op eiser ten tijde van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel geen vertrekplicht rustte. Aan de partner van eiser is uitstel van vertrek verleend van 17 november 2020 tot 17 april 2021. De staatssecretaris stelt dat, wat er ook zij van het al dan niet uitreiken van deze beschikking, dit geen invloed heeft op het bestaan van een vertrekplicht voor eiser op het moment van de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel op 21 april 2021, na het aflopen van het verleende uitstel van vertrek. Er is nadien evenmin een nieuwe aanvraag tot uitstel van vertrek ingediend. Dat eiser niet meewerkend was aan terugkeer blijkt volgens de staatssecretaris uit de vertrekgesprekken. Tot slot stelt de staatssecretaris dat er inderdaad in de M108-B geen blijk is van een gehoor, de uitwerking van het gehoor is vastgelegd in een format vertrekgesprek. Uit dit verslag volgt dat eiser is gehoord en is geïnformeerd over de maatregel. Gesteld noch gebleken is dat er dingen zijn die eiser niet heeft kunnen aanvoeren.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het bestreden besluit rechtmatig is en op goede gronden is opgelegd en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank volgt eiser niet in de stelling dat hij niet deugdelijk is gehoord voorafgaande aan de oplegging van het bestreden besluit en dat hier geen (deugdelijk) verslag van is. De staatssecretaris heeft aangegeven dat er in de M108-B (proces verbaal van gehoor bij de maatregel ex artikel 56 van de Vw) geen blijk is van het gehoor, omdat in plaats van dit model het format van een (verslag van het) vertrekgesprek is gebruikt. Uit dit verslag volgt dat dit van dezelfde datum 21 april 2021 en tijdstip 12:00 uur dateert als de M108-B. Verder stelt de rechtbank vast dat uit dit verslag volgt dat eiser zijn zienswijze heeft kunnen geven en ook desgevraagd zijn persoonlijke, individuele omstandigheden naar voren heeft kunnen brengen. De staatssecretaris stelt zich terecht op het standpunt dat niet is gebleken dat er dingen zijn die eiser niet heeft kunnen aanvoeren.
5.1.
Verder overweegt de rechtbank dat de staatssecretaris terecht ten grondslag heeft gelegd dat eiser niet heeft voldaan aan zijn rechtsplicht om uit eigen beweging Nederland te verlaten. Eiser had met zijn echtgenote uitstel van vertrek tot 17 april 2021, zodat eiser sinds het verstrijken van deze termijn geen rechtmatig verblijf meer had. De vraag of de beschikking uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw (op de juiste wijze) aan eiser is uitgereikt of niet, treft dan ook geen doel, nu de vrijheidsbeperkende maatregel pas op 21 april 2021 aan eiser is opgelegd. Daarnaast stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat ook niet is gebleken dat eiser (en zijn echtgenote) een nieuwe aanvraag tot uitstel van vertrek hebben ingediend, zodat ook hierin geen beletsel ligt om de vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen omdat rechtmatig verblijf zou zijn ontstaan. Verder is niet in geschil dat eiser geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft noch over voldoende middelen van bestaan beschikt. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat er ten tijde van het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel nog geen sprake was van een situatie dat eiser niet of onvoldoende medewerking verleende aan terugkeer. De staatssecretaris stelt zich daartoe terecht op het standpunt dat (tijdens het gehoor voorafgaande aan de vrijheidsbeperkende maatregel) niet door eiser aannemelijk is gemaakt dat hij enige voorbereidende acties heeft ondernomen in het kader van terugkeer. Ook de stelling dat er voor de afloop van de termijn op 17 april 201 geen gesprek met eiser is gevoerd door de DT&V, maakt niet dat er op eiser vanaf die datum geen vertrekplicht rustte en eiser niet aan zijn vertrek diende te werken. Gelet op de gronden heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat het belang van de openbare orde de oplegging van de vrijheidsbeperkende maatregel vordert.
Conclusie
5.2.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.