ECLI:NL:RBDHA:2023:17858

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.32295
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiser, die de Marokkaanse nationaliteit heeft. Eiser werd op 5 oktober 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding wordt aangemerkt. De maatregel van bewaring werd op 19 oktober 2023 opgeheven, maar de rechtbank moest beoordelen of deze bewaring voorafgaand aan de opheffing onrechtmatig was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de bewaring niet zijn betwist door eiser. De rechtbank oordeelt dat de motivering van de maatregel van bewaring voldoende was, ondanks de stelling van eiser dat er geen zicht op uitzetting naar Marokko was. De rechtbank heeft overwogen dat de Marokkaanse autoriteiten op 12 september 2023 hadden toegezegd een laissez-passer voor eiser af te geven, en dat eiser op 19 oktober 2023 daadwerkelijk naar Marokko is uitgezet. De rechtbank concludeert dat de bewaring niet onrechtmatig was en wijst het verzoek om schadevergoeding af.

De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is openbaar gemaakt op 17 november 2023. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.32295
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

Op 5 oktober 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring (hierna: bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
Verweerder heeft op 19 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig was.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1991].
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De gronden van de maatregel van bewaring
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring konden dragen.
Het zicht op uitzetting
5. Eiser voert aan dat er ten tijde van de bewaring geen zicht op uitzetting was naar Marokko, omdat hij al zeven maanden in detentie verbleef en de Marokkaanse autoriteiten nog niet hadden gereageerd op de aanvraag voor een laissez-passer (lp).
6. De beroepsgrond slaagt niet. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat de vlucht van 26 september 2023 is geannuleerd omdat eiser een opvolgende asielaanvraag had ingediend. Verder hebben de Marokkaanse autoriteiten op 12 september 2023 toegezegd dat zij een lp voor eiser zouden afgeven. Eiser is vervolgens op 19 oktober 2023 uitgezet naar Marokko. De rechtbank volgt eiser daarom niet in zijn stelling dat er geen zicht op uitzetting was.
Conclusie
7. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
17 november 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.