ECLI:NL:RBDHA:2023:17853

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 oktober 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.32570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en inspanningsverplichting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de vreemdelingenbewaring van eiser, die op 13 oktober 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring is gesteld. Eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank heeft de zaak op 23 oktober 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring van eiser rechtmatig was. Eiser voerde aan dat de Staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie en dat de ophouding te lang heeft geduurd. De rechtbank oordeelde dat de ophouding van eiser, die begon op 13 oktober 2023 om 10:35 uur en eindigde om 15:40 uur, niet te lang was en dat er geen sprake was van een gebrek in de procedure.

Verder heeft de rechtbank vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals vermeld in de Dublinverordening, niet door eiser zijn betwist. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was en dat er geen aanleiding was voor een belangenafweging. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op 30 oktober 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.32570
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. G.J. Dijkman), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. F. van de Kamp).

Inleiding

Op 13 oktober 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring (hierna: bewaring) gesteld, op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 23 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen H. Al Ibrahim. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1995].
De inspanningsverplichting
2. Eiser voert aan dat verweerder niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting tijdens de strafrechtelijke detentie. Er moet daarom een belangenafweging plaatsvinden, die in het voordeel van eiser moet uitvallen. De maatregel van bewaring is dan onrechtmatig.
3. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de registratiekaart DJI blijkt dat eiser op 14 september 2023 in strafrechtelijke detentie is geplaatst, waarvan de einddatum 27 november 2023 zou zijn. Het was dus niet op voorhand duidelijk voor verweerder dat de strafrechtelijke detentie van eiser op 13 oktober 2023 zou eindigen. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 volgt dat verweerder in dat
geval geen inspanningsverplichting heeft om tijdens de strafrechtelijke detentie al inspanningen te verrichten om een daaropvolgende maatregel van bewaring zo kort mogelijk te laten duren. Er is dus geen sprake van een inspanningsplicht of schending daarvan, zodat de rechtbank niet toekomt aan een belangenafweging. De beroepsgrond slaagt niet.
De ophouding
4. Eiser voert aan dat de ophouding te lang heeft geduurd. Ook om deze reden moet een belangenafweging plaatsvinden. Die moet in zijn voordeel uitvallen, omdat hij heeft aangegeven dat hij zo snel mogelijk naar Duitsland wil en vanwege persoonlijke omstandigheden.
5. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat eiser op 13 oktober 2023 om 10:35 uur aankwam bij ‘een plaats bestemd voor verhoor’, het arrestantencomplex in [plaats]. Op dat moment is de ophouding begonnen. Dit blijkt uit artikel 50, derde lid, van de Vw, waarin staat dat de vreemdeling wordt overgebracht naar een plaats bestemd voor gehoor, ‘en aldaar’ niet langer dan zes uren wordt opgehouden. Dat in het proces-verbaal van ophouding staat dat eiser op 13 oktober 2023 om 07:00 uur is ‘overgenomen en opgehouden’ leidt niet tot een andere uitleg. De ophouding van eiser is geëindigd op 13 oktober 2023 om 15:40 uur, en heeft dus niet te lang geduurd. Dat betekent dat geen sprake is van een gebrek en de rechtbank ook niet toekomt aan een belangenafweging. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Verder is er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
8. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
30 oktober 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.