ECLI:NL:RBDHA:2023:17845

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.25013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en onderzoeksplicht in vreemdelingenrechtelijke procedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Cubaanse vreemdeling. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 29 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. S.J. van der Woude, heeft tegen dit besluit beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 11 september 2023 heeft eiser verklaard dat hij de Peruaanse nationaliteit heeft en betwist dat de maatregel van bewaring op de juiste wijze is uitgereikt. Hij stelde dat hij niet op de hoogte was gebracht van de redenen van de bewaring in een voor hem begrijpelijke taal, zoals vereist door artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000.

De rechtbank heeft overwogen dat, hoewel er een gebrek was in de informatievoorziening aan eiser, dit niet automatisch leidde tot de onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank oordeelde dat eiser, ondanks het gebrek, gebruik had gemaakt van zijn procedurele rechten en dat de belangen die met de bewaring gediend zijn, zwaarder wogen dan het geconstateerde gebrek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was en dat de gronden voor de maatregel voldoende waren onderbouwd. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangevoerd die tot een lichter middel hadden moeten leiden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelde de verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 15 september 2023 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.25013
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S.J. van der Woude), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 29 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Duivesteijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Uit het dossier volgt dat eiser de Cubaanse nationaliteit heeft en is geboren op [geboortedatum] 1971. Op de zitting heeft eiser desgevraagd verklaard dat hij de Peruaanse nationaliteit heeft.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat deze op een onjuiste wijze is uitgereikt. Er is namelijk niet voldaan aan de voorwaarden die worden gesteld in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Bij de uitreiking van de maatregel van bewaring heeft verweerder hem niet schriftelijk of via een tolk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring. Dit kan niet gepasseerd worden met een verwijzing naar het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 29 augustus 2023, omdat daarin niet de gronden/redenen van de bewaring zijn genoemd.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 5.3, eerste lid, van de Vb staat:
“1. De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.”
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder de maatregel van bewaring rechtsgeldig heeft uitgereikt. In de maatregel zelf staat dat een afschrift daarvan onmiddellijk aan eiser is uitgereikt. De rechtbank ziet geen aanleiding hieraan te twijfelen. Verweerder heeft echter niet voldaan aan de eisen genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Uit niets blijkt immers dat eiser bij de uitreiking van de maatregel schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte is gebracht van de redenen van bewaring. Ook blijkt niet dat aan hem schriftelijk, in een taal die hij begrijpt, is uitgelegd dat hij tegen de maatregel van bewaring beroep kan instellen en dat hij daarbij recht heeft op gratis rechtsbijstand.
5. Er is dus sprake van een gebrek. Dit leidt niet zonder meer tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Wel moet er een belangenafweging plaatsvinden.
6. De rechtbank overweegt dat aan eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring, tijdens het gehoor voor inbewaringstelling van 29 augustus 2023, is medegedeeld dat hij recht heeft op rechtsbijstand. Eiser was hier dus van op de hoogte. Verder is aan eiser op initiatief van verweerder al voor het gehoor een advocaat toegekend. Voorafgaand aan het gehoor voor inbewaringstelling is op 29 augustus 2023 een piketmelding uitgegaan, deze melding is geaccepteerd door de gemachtigde van eiser. Hiermee is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. De gemachtigde van eiser heeft vervolgens op dezelfde dag beroep ingesteld. Hoewel dus niet gebleken is dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb tijdens of vlak na de uitreiking van de maatregel van bewaring in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten en is hem duidelijk kunnen worden waarom hem zijn vrijheid is ontnomen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend, namelijk het voorkomen dat eiser zich onttrekt aan het toezicht. Eiser heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij door het geconstateerde gebrek in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. Verder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder moet dit onderbouwen aan de hand van de gronden die zijn genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Het lichter middel
9. In het kader van de ambtshalve toets heeft de rechtbank ter zitting de vraag aan de orde gesteld of het gehoor voor inbewaringstelling zorgvuldig is afgenomen, nu aan eiser niet de vraag is gesteld of er een lichter middel moet worden opgelegd en of verweerder mocht volstaan met een standaardmotivering terzake het lichter middel.
Verweerder stelt dat in het gehoor voor inbewaringstelling aan eiser gerichte vragen zijn gesteld. Uit de antwoorden van eiser zijn geen relevante belangen in het kader van het lichter middel naar voren gekomen. Er mocht dus worden volstaan met een standaardmotivering. Eiser stelt dat de afweging over het lichter middel in de maatregel van bewaring moet staan. Verweerder kan niet verwijzen naar het gehoor voor inbewaringstelling.
10. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State1 volgt dat verweerder, met het oog op de beantwoording van de vraag of hij met toepassing van een lichter middel dan een vrijheidsontnemende maatregel moet volstaan, een vreemdeling voorafgaand aan het opleggen van een dergelijke maatregel duidelijk moet maken dat hij eventuele bijzondere feiten of omstandigheden met betrekking tot zijn persoonlijke belangen kan aanvoeren die tot het oordeel kunnen leiden dat in zijn geval met de toepassing van een lichter middel moet worden volstaan. In plaats daarvan of in aanvulling daarop kan verweerder de vreemdeling ook zelf concrete vragen over mogelijke bijzondere feiten of omstandigheden stellen.
In het geval van eiser heeft verweerder in het gehoor voor inbewaringstelling concrete vragen gesteld, zoals of eiser familie, een vast adres, of een relatie in Nederland heeft. Eiser heeft de vragen negatief en kort beantwoord. Uit de antwoorden van eiser blijken geen bijzondere omstandigheden, behalve dat hij artritis heeft. De rechtbank is van oordeel dat het gehoor voor inbewaringstelling hiermee zorgvuldig is afgenomen. Verweerder heeft voldaan aan zijn onderzoeksplicht in het kader van de vraag of volstaan had moeten worden met een lichter middel.
11. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat in het geval van eiser niet kon worden volstaan met een lichter middel. Verweerder is
1. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 10 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:424.
ingegaan op de omstandigheid dat eiser artritis heeft en heeft daarover overwogen dat de medische zorgverlening in detentiecentra gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Eiser heeft geen omstandigheden aangevoerd die zouden moeten leiden tot het opleggen van een lichter middel.
Conclusie
12. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
13. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op het geconstateerde gebrek wat betreft artikel 5.3, eerste lid, van het Vb zoals hiervoor vermeld onder 6. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.