ECLI:NL:RBDHA:2023:17840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 september 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
NL23.25496
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, heeft tegen het besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 30 augustus 2023, hield in dat eiser in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft tijdens de zitting op 11 september 2023 zijn standpunt toegelicht, bijgestaan door zijn gemachtigde, en met de hulp van een tolk. De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist, maar voerde aan dat hij vrijwillig wilde terugkeren naar Oostenrijk en dat er lichter middelen beschikbaar waren. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat een lichter middel niet mogelijk was, gezien de eerdere onttrekking aan het toezicht door eiser en zijn eerdere verklaringen dat hij niet terug wilde naar Oostenrijk. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 15 september 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.25496
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. C.G.J.M. Lucassen), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Procesverloop

Bij besluit van 30 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 11 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2002.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht aan Oostenrijk als bedoeld in de Dublinverordening. Verder bestaat er een significant risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder moet dit onderbouwen aan de hand van de gronden die zijn genoemd in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
3. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de
motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
4. Eiser betwist dat er een significant risico is dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Eiser is op 27 augustus 2023 door de politie aangehouden omdat hij zich had geïdentificeerd met een gefotoshopt COA pasje. Er waren toen dezelfde gronden aanwezig als nu. Eiser is toen niet in bewaring gesteld. Verweerder heeft toen kennelijk geen risico op onttrekking aangenomen, en moet motiveren waarom dit nu wel het geval is.
5. De beroepsgrond slaagt niet. Het betoog van eiser dat hij eerder niet in bewaring is gesteld en er destijds geen risico op onttrekking was, treft geen doel. Daaruit blijkt immers niet dat er op dit moment geen risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Uit de gronden die terecht aan de maatregel van
bewaring ten grondslag zijn gelegd volgt dat er een significant risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, en er dus reden was om de maatregel van bewaring op te leggen.
Het lichter middel
6. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, omdat hij vrijwillig wil terugkeren naar Oostenrijk.
7. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daar komt bij dat eiser zich in Oostenrijk ook aan het toezicht heeft onttrokken en is doorgereisd naar Nederland. Verder heeft eiser eerder steeds verklaard dat hij niet terug wil naar Oostenrijk. Verweerder hoeft daarom in de verklaring van eiser dat hij nu wel vrijwillig wil terugkeren geen aanleiding te zien voor het opleggen van een lichter middel. Verweerder is verder voldoende ingegaan op de medische omstandigheden van eiser en de traumatische ervaring van eiser in Oostenrijk. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.