ECLI:NL:RBDHA:2023:17806

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C/09/626441 / HA ZA 22-239
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de bewindvoerder in zijn vordering tot verdeling van huwelijksgoederengemeenschap

In deze civiele procedure heeft de rechtbank Den Haag op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een zaak waarbij de bewindvoerder van een vrouw een vordering heeft ingesteld tegen de man, met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De bewindvoerder was niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat hij niet de juiste procedure heeft gevolgd en geen machtiging van de kantonrechter had om de vordering in te stellen. De rechtbank oordeelde dat de bewindvoerder de man in persoon had gedagvaard, terwijl hij dat niet had mogen doen. Dit leidde tot de conclusie dat de belangen van de partijen tegenstrijdig waren, wat de rol van de bewindvoerder bemoeilijkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet in staat was om de vordering te onderbouwen en dat de vordering inhoudelijk kansloos was. De rechtbank heeft de bewindvoerder bovendien veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat de vordering niet toelaatbaar was en de bewindvoerder als professional had moeten weten dat hij niet over de benodigde machtiging beschikte. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.618,00, bestaande uit griffierecht en salaris advocaat.

Uitspraak

RECHTBANK Den Haag

Civiel recht
Zaaknummer: C/09/626441 / HA ZA 22-239
Vonnis van 15 november 2023
in de zaak van
[de bewindvoerder]in zijn hoedanigheid van bewindvoerder van
[de vrouw]te [plaats] ,
eisende partij,
advocaat: mr. F. Bouyaghjdane te Rotterdam,
tegen
[de man]te [plaats] ,
gedaagde partij,
advocaat: mr. S. Salhi te Rijswijk (Zh).
[de bewindvoerder] wordt hierna ‘de bewindvoerder’ genoemd. . [de vrouw] wordt aangeduid als ’de vrouw’, [de man] wordt aangeduid als ‘de man’.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
- de dagvaarding van 25 februari 2022 met producties 1 t/m 3;
- de conclusie van antwoord met producties 1 en 2;
- het tussenvonnis van 30 november 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 27 maart 2023.
1.2.
Bij de mondelinge behandeling zijn verschenen de vrouw in persoon, bijgestaan door mr. T. Kahya-Ekinci en mr. Salhi namens de man.
1.3.
Tijdens de mondelinge behandeling was de bewindvoerder niet aanwezig. Hij kon ook telefonisch niet worden bereikt. De advocaten hebben daarop de rechtbank verzocht de zaak aan te houden om samen met de bewindvoerder te bespreken of (i) vonnis zou worden gevraagd, (ii) de vordering zou worden ingetrokken of (iii) zij een regeling konden treffen. Na een aantal aanhoudingen is de zaak verwezen naar de rolzitting van 4 oktober 2023.
1.4.
Op die rolzitting heeft (de advocaat van) de bewindvoerder niets van zich laten horen. De advocaat van de man heeft vonnis gevraagd. Daarop is een datum voor vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De man en de vrouw zijn op 18 juni 2014 getrouwd in Nador, Marokko.
2.2.
De kantonrechter in deze rechtbank heeft met ingang van 8 september 2020 een bewind ingesteld over de (toekomstige) goederen van beide partijen wegens verkwisting of het hebben van problematische schulden. Voor beide partijen is de bewindvoerder tot bewindvoerder benoemd.
2.3.
Bij beschikking van 21 juni 2021 is de echtscheiding uitgesproken. Deze echtscheiding is op 23 augustus 2021 ingeschreven in het register van de burgerlijke stand.
2.4.
Partijen hebben nog geen afspraken gemaakt over de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk.

3.Het geschil

3.1.
De bewindvoerder vordert – samengevat – dat de rechtbank bepaalt dat de man draagplichtig is voor alle schulden van partijen, met uitzondering van de schuld bij DUO.
3.2.
De man voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Procedureel
4.1.
Zowel de vrouw als de man staat onder bewind. Dit betekent dat partijen niet zelf mogen beschikken over hun goederen, maar dat de bewindvoerder dat namens hen moet doen (art. 1:438 BW). Het betekent ook dat de bewindvoerder partijen moet vertegenwoordigen, zowel in als buiten rechte (art. 1:441 lid 1 BW). Dit betekent dat partijen in deze procedure niet zelf mogen optreden. Niettemin heeft de bewindvoerder de man in persoon gedagvaard en niet zichzelf in hoedanigheid van bewindvoerder van de man.
4.2.
Daarbij komt dat de vordering van de bewindvoerder in feite een vordering tot verdeling is. Dit soort vorderingen kan een bewindvoerder alleen instellen met machtiging van de kantonrechter (art. 1:441 lid 4 BW). Vast staat dat de bewindvoerder niet over zo’n machtiging beschikt.
4.3.
Tot slot is het de rechtbank ambtshalve bekend dat de kantonrechter van deze rechtbank bij beschikking van 21 oktober 2021 (toezichtnummer [nummer] ) heeft overwogen dat sprake kan zijn van tegengestelde belangen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en dat handhaving van de huidige bewindvoerder voor beide betrokkenen ongewenst is. Om die reden heeft de kantonrechter beslist dat vóór 1 januari 2022 voor de vrouw of de man een nieuwe bewindvoerder aan de rechtbank moet zijn voorgesteld. Uit niets blijkt dat de bewindvoerder dit ook daadwerkelijk heeft gedaan. Dat sprake kan zijn van tegengestelde belangen bij de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap blijkt ook uit deze procedure: de bewindvoerder heeft immers namens de vrouw een vordering ingesteld die evident nadelig is voor de man (zijn andere cliënt).
4.4.
Om deze redenen zal de bewindvoerder niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
Inhoudelijk
4.5.
Ook inhoudelijk kan de vordering van de bewindvoerder niet worden toegewezen.
4.6.
Toen partijen in 2014 trouwden in Marokko, hebben zij geen rechtskeuze uitgebracht. Zij hadden de Marokkaanse nationaliteit gemeenschappelijk. Na het huwelijk keerde de man terug naar Nederland en bleef de vrouw achter in Marokko. Dit betekent dat het huwelijksvermogensregime van partijen op grond van artikel 4, lid 2 onder 3 van het Haags Huwelijksvermogensverdrag wordt beheerst door het Marokkaanse recht. Vanaf het moment waarop de vrouw naar Nederland kwam wordt op grond van artikel 7 lid 3 van datzelfde verdrag het Nederlandse recht van toepassing. Dit betekent dat partijen vanaf april 2015 zijn getrouwd in gemeenschap van goederen.
4.7.
Uit het overzicht dat de bewindvoerder in het geding heeft gebracht blijkt dat partijen ruim € 25.000 aan schulden hebben opgebouwd. Beide partijen gaan er vanuit dat deze schulden dateren van na april 2015. Dat ligt, gelet op de aard van de schulden (huur, energie, telefoonkosten etc.) ook voor de hand. Dit betekent dat alle schulden vallen in de gemeenschap van goederen.
4.8.
De bewindvoerder heeft namens de vrouw gesteld dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat de man (naar de rechtbank begrijpt: in de onderlinge verhoudingen met de vrouw) alle schulden moet dragen, omdat deze zijn ontstaan “door toedoen van de man”. Tijdens de zitting is daaraan nog toegevoegd dat de vrouw niet van de schulden op de hoogte was. Nog afgezien van het feit dat de bewindvoerder zijn stelling op geen enkele manier heeft onderbouwd (terwijl de man gemotiveerd heeft aangevoerd dat de schulden zijn ontstaan door de gemeenschappelijke huishouding), brengen de argumenten die de bewindvoerder heeft aangedragen niet mee dat de schulden anders dan bij helfte moeten worden gedragen.
De proceskosten
4.9.
Deze procedure is een nasleep van het huwelijk van partijen. Normaal gesproken wordt in dat soort procedures bepaald dat iedere partij de eigen proceskosten draagt. In dit geval ziet de rechtbank echter aanleiding af te wijken van deze gewoonte. Om verschillende redenen is de vordering van de bewindvoerder niet toelaatbaar én inhoudelijk kansloos. Dat had de bewindvoerder als professional ook moeten weten. Omdat de bewindvoerder niet beschikte over een machtiging van de kantonrechter om deze procedure te voeren (zie 4.2) en omdat de bewindvoerder ten onrechte de man in persoon heeft gedagvaard (zie 4.1), is sprake van een situatie als bedoeld in artikel 245 Rv. Om die reden zal de rechtbank de bewindvoerder op grond van dat artikel zelf (en dus niet in hoedanigheid van bewindvoerder van de vrouw) veroordelen in de proceskosten van de man. Dit betekent dat de bewindvoerder de proceskosten niet ten laste van de vrouw mag brengen.
4.10.
Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van de man als volgt vastgesteld:
- griffierecht
86,00
- salaris advocaat
1.532,00
(2,00 punten × € 766,00)
Totaal
1.618,00

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verklaart de bewindvoerder niet-ontvankelijk in zijn vordering,
5.2.
veroordeelt de bewindvoerder in de proceskosten, aan de zijde van de man tot dit vonnis vastgesteld op € 1.618,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2023.