Uitspraak
RECHTBANK Den Haag
[de vrouw]te [plaats] ,
Rechtbank Den Haag
In deze civiele procedure heeft de rechtbank Den Haag op 15 november 2023 uitspraak gedaan in een zaak waarbij de bewindvoerder van een vrouw een vordering heeft ingesteld tegen de man, met betrekking tot de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De bewindvoerder was niet-ontvankelijk in zijn vordering, omdat hij niet de juiste procedure heeft gevolgd en geen machtiging van de kantonrechter had om de vordering in te stellen. De rechtbank oordeelde dat de bewindvoerder de man in persoon had gedagvaard, terwijl hij dat niet had mogen doen. Dit leidde tot de conclusie dat de belangen van de partijen tegenstrijdig waren, wat de rol van de bewindvoerder bemoeilijkte. De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewindvoerder niet in staat was om de vordering te onderbouwen en dat de vordering inhoudelijk kansloos was. De rechtbank heeft de bewindvoerder bovendien veroordeeld in de proceskosten van de man, omdat de vordering niet toelaatbaar was en de bewindvoerder als professional had moeten weten dat hij niet over de benodigde machtiging beschikte. De proceskosten zijn vastgesteld op € 1.618,00, bestaande uit griffierecht en salaris advocaat.