ECLI:NL:RBDHA:2023:17779

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 november 2023
Publicatiedatum
21 november 2023
Zaaknummer
C-09-656096-KG ZA 23-937
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verplichting van de Staat om mobiele stembureaus voor gedetineerden te organiseren in het kader van de verkiezingen

In een kort geding heeft de vereniging Bonjo, die de belangen van gedetineerden behartigt, de Staat der Nederlanden aangeklaagd om mobiele stembureaus in penitentiaire inrichtingen te organiseren voor de Tweede Kamerverkiezingen op 22 november 2023. De rechtbank Den Haag oordeelde op 9 november 2023 dat de Staat niet verplicht is om deze mobiele stembureaus te organiseren. De rechter stelde vast dat de Kieswet, die in 1989 in werking trad, bepaalt dat gedetineerden hun stemrecht kunnen uitoefenen door bij volmacht te stemmen. Bonjo betoogde dat deze regeling in strijd is met de grondrechten van gedetineerden, omdat zij alleen bij volmacht kunnen stemmen en niet in persoon. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de Kieswet een formele wet is en dat de burgerlijke rechter alleen kan ingrijpen als er sprake is van onmiskenbare onverbindendheid van de wet. De rechter wees erop dat de wetgever een grote beleidsvrijheid heeft en dat de burgerlijke rechter terughoudend moet zijn in het toetsen van wetgeving. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vorderingen van Bonjo niet toewijsbaar zijn, omdat de Kieswet niet onmiskenbaar onverbindend is en er geen juridische grondslag is om de Staat te verplichten tot het organiseren van mobiele stembureaus of het uitvoeren van een informatiecampagne. De vorderingen van Bonjo werden afgewezen, en zij werden veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/656096 / KG ZA 23-937
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak in kort geding ter zitting van 9 november 2023
in de zaak van
de vereniging
Belangenoverleg Niet-Justitie-gebonden Organisatieste Amsterdam,
[eisende partij sub 2] ,thans gedetineerd in het Justitieel Complex [locatie 1] ,
[eisende partij sub 3] ,thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting [locatie 2] ,
eisers,
advocaten mrs. J.L. L’Homme en A. Çatbas te Amsterdam,
tegen:
de Staat der Nederlandente Den Haag,
gedaagde,
advocaten mrs. C.M. Bitter en J. Perenboom te Den Haag.
Eisers worden hierna ieder afzonderlijk aangeduid als ‘Bonjo’, [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] en gezamenlijk als ‘Bonjo c.s.’. Gedaagde wordt hierna aangeduid als ‘de Staat’.
Aanwezig is mr. S.J. Hoekstra-van Vliet, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. T.A.E. Scheers, griffier.
Tevens zijn aanwezig de heer [Naam 1] namens Bonjo, vergezeld van mrs. L’Homme en Çatbas en de heren [Naam 2] en [Naam 3] namens de Staat, vergezeld van mrs. Bitter en Perenboom.
Nadat partijen hun standpunten hebben toegelicht, over en weer hebben gereageerd op de standpunten van de wederpartij en vragen van de voorzieningenrechter hebben beantwoord, heeft de voorzieningenrechter de zitting geschorst. Na hervatting van de zitting heeft de voorzieningenrechter met toepassing van artikel 29a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) mondeling uitspraak gedaan. Deze luidt als volgt.

1.De gronden van de beslissing

1.1.
In 1989 is een herziene Kieswet in werking getreden. Het daarin opgenomen artikel B6 luidt als volgt:
Kiesgerechtigde personen aan wie op de dag van de stemming rechtmatig hun vrijheid is ontnomen, oefenen hun kiesrecht uit door bij volmacht te stemmen.
Deze beperking geldt niet:
voor hen die op de dag van de stemming een zodanige feitelijke bewegingsvrijheid genieten dat zij in persoon aan de stemming kunnen deelnemen;
voor hen die op grond van het regime van de inrichting waarin zij verblijven aanspraak hebben op periodiek verlof.
3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld betreffende het stemmen bij volmacht door de in het eerste lid bedoelde personen.
1.2.
Bonjo is een vereniging die volgens haar statuten onder meer ten doel heeft het behartigen van de belangen van (niet-justitie gebonden) organisaties die zich inzetten voor verdachten, veroordeelden en hun relaties, alsmede de nazorg voor ex-gedetineerden en het verrichten – in en na overleg met de aangesloten organisaties – van zelfstandige activiteiten die gericht zijn op (ex-)justitiabelen. [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] zijn thans gedetineerd.
1.3.
Bonjo heeft de Staat op 1 november 2023 gesommeerd om uiterlijk de volgende dag te bevestigen dat hij artikel B6, eerste lid, van de Kieswet buiten toepassing zal laten bij de komende Tweede Kamerverkiezingen, die plaatsvinden op 22 november 2023, en aan kiesgerechtigde gedetineerden de mogelijkheid tot briefstemmen zal aanbieden en/of mobiele stembureaus beschikbaar zal stellen in penitentiaire inrichtingen. De Staat heeft daarop bij e-mail van 2 november 2023 aan Bonjo bericht dat en waarom hij daar niet aan kan voldoen.
1.4.
Bonjo c.s. vorderen in deze procedure, na een eiswijziging, zakelijk weergegeven, om bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair:
de Staat te bevelen om artikel B6, eerste lid, van de Kieswet, buiten werking te stellen ten aanzien van kiesgerechtigde personen van wie op de dag van de komende Tweede Kamerverkiezingen, te weten 22 november 2023, rechtmatig hun vrijheid is ontnomen, zoals bedoeld in voormeld artikel en om aan die personen de mogelijkheid te bieden tot het stemmen via voor hen toegankelijke mobiele stembureaus in de inrichtingen waar zij verblijven;
subsidiair:
de Staat te bevelen om het actief stemrecht van kiesgerechtigde personen van wie op de dag van de komende Tweede Kamerverkiezingen, te weten 22 november 2023, rechtmatig hun vrijheid is ontnomen, zoals bedoeld in artikel B6, eerste lid, van de Kieswet, effectief te garanderen, door het treffen van de volgende maatregelen:
het zo spoedig mogelijk, uiterlijk 15 november 2023, verzorgen van een actieve informatiecampagne over de wijze waarop gedetineerde personen kunnen stemmen;
het met spoed, in ieder geval uiterlijk op 15 november 2023, onderzocht te hebben in hoeverre de Staat maatregelen kan treffen zodat het stemmen per gevolmachtigde – in overleg met de gemeenten – gemakkelijker en effectiever kan;
het met spoed, in ieder geval uiterlijk op 15 november 2023, onderzocht te hebben in hoeverre de stempassen van de bedoelde kiesgerechtigde personen in de inrichtingen tijdig zijn ontvangen;
dan wel door andere maatregelen te treffen, zodanig dat het actief stemrecht voor gedetineerden daadwerkelijk geëffectueerd wordt;
een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van de Staat in de proceskosten op de wijze zoals nader in de eiswijziging omschreven.
1.5.
De Staat voert verweer tegen het gevorderde.
1.6.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het gevorderde niet voor toewijzing in aanmerking komt. Daartoe is het volgende redengevend.
1.7.
Op de eerste plaats dient ambtshalve te worden beoordeeld of Bonjo c.s. ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De voorzieningenrechter is van oordeel dat dit het geval is. Dat [eisende partij sub 2] en [eisende partij sub 3] ieder een eigen belang hebben bij de vorderingen is genoegzaam gebleken. De voorzieningenrechter neemt voorts aan dat Bonjo voldoet aan de processuele vereisten van artikel 1018c lid 1 Rv (waarbij ook het gestelde in de overgelegde nadere akte in aanmerking is genomen) en aan de vereisten zoals vermeld in artikel 3:305a lid 1, aanhef van lid 2 en lid 3 BW, alsmede dat aan haar een beroep toekomt op de uitzondering als genoemd in artikel 3:305a lid 6 BW. De voorzieningenrechter overweegt hierbij in het bijzonder dat voldoende aannemelijk is dat de rechtsvordering wordt ingesteld met een ideëel doel en dat daarbij geen sprake is van een financieel belang. Bonjo heeft voorts gewezen op de doelstelling in haar statuten en voldoende toegelicht hoe die begrepen moet worden en hoe daar in de praktijk uitvoering aan wordt gegeven. Gebleken is dat zij feitelijk al geruime tijd niet alleen de belangen van aangesloten organisaties, maar ook de belangen van (ex-)gedetineerden behartigt. De vorderingen van Bonjo c.s. zullen hierna dus inhoudelijk worden beoordeeld.
1.8.
De primaire vordering van Bonjo c.s. strekt onder meer tot het buiten toepassing verklaren van artikel B6, eerste lid, van de Kieswet. De Kieswet is een wet in formele zin. De burgerlijke rechter kan hiertoe alleen overgaan indien en voor zover het betreffende onderdeel onmiskenbaar onverbindend is wegens strijd met eenieder verbindende bepalingen van verdragen en besluiten van volkenrechtelijke organisaties. Dit wijst er op dat grote terughoudendheid moet worden betracht, te meer nu in een kortgedingprocedure als deze slechts een voorlopig oordeel kan worden gegeven. De in acht te nemen terughoudendheid vindt haar grondslag in de op de Grondwet berustende verdeling van bevoegdheden van de verschillende staatsorganen, de scheiding der machten. Wetten in formele zin worden vastgesteld door de wetgever. Het is bij uitstek de taak van de wetgever om alle in het geding zijnde argumenten en belangen tegen elkaar af te wegen, waarbij aan hem een grote mate van beleidsvrijheid toekomt. Er is dan ook geen plaats voor een eigen “volle” toetsing door de burgerlijke rechter.
1.9.
Volgens Bonjo c.s. is er sprake van de hiervoor bedoelde onmiskenbare onverbindendheid, omdat de wijze waarop het stemrecht van gedetineerden is geregeld in strijd is met artikel 3 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Dat artikel luidt:
“De Hoge Verdragsluitende Partijen verbinden zich om met redelijke tussenpozen vrije, geheime verkiezingen te houden onder voorwaarden die de vrije meningsuiting van het volk bij het kiezen van de wetgevende macht waarborgen”. Gelet op de door Bonjo c.s. aangehaalde jurisprudentie over de reikwijdte van dit artikel komt het betoog van Bonjo c.s. er in de kern op neer dat volgens hen door de wijze waarop het kiesrecht van gedetineerden nu is geregeld, dit kiesrecht feitelijk illusoir is, zodat evident wordt gehandeld in strijd met hun grondrechten. De voorzieningenrechter volgt Bonjo c.s. daar niet in. Daartoe wordt het volgende overwogen.
1.10.
Bij de totstandkoming van de Kieswet zijn verschillende opties overwogen ten aanzien van de wijze waarop gedetineerden hun stem zouden moeten kunnen uitbrengen, waaronder ook de opties die Bonjo c.s. voorstaan. Deze zijn echter verworpen omdat deze op bezwaren stuitten. Zo is de mogelijkheid van het inrichten van stembureaus in inrichtingen overwogen, maar dat is verworpen omdat dit een aantal bezwaren oplevert. Zo is op grond van de Kieswet onder meer vereist dat stemlokalen openbaar toegankelijk zijn voor iedere kiezer vanuit het oogpunt van controleerbaarheid en transparantie, maar die openbare toegankelijkheid is in een penitentiaire instelling feitelijk niet mogelijk. Ook is de mogelijkheid van stemmen per brief overwogen. Daar is onder meer niet voor gekozen vanwege het gevaar voor onregelmatigheden daarbij. Alhoewel het stemmen per volmacht niet geheel gelijk te stellen is met stemmen in persoon, is dit door de wetgever wel als volwaardige wijze van het uitbrengen van een stem gezien. De wetgever heeft daarvoor dan ook na uitvoerige beraadslagingen gekozen. Nadien zijn de mogelijkheden voor gedetineerden om te stemmen ook nog enkele malen onderwerp van debat geweest, maar dat heeft niet geleid tot een aanpassing van de wet op dit punt.
1.11.
Bonjo c.s. hebben gewezen op de nadelen die zijn verbonden aan stemmen per volmacht en zij achten de door de wetgever gemaakte keuze een verkeerde keuze, maar dat kan niet leiden tot de conclusie die zij daaraan verbinden, te weten dat het kiesrecht illusoir is. Gedetineerden kunnen hun stemrecht uitoefenen en wel door middel van een volmacht. Daarbij zijn er twee mogelijkheden. De eerste is de zogenaamde onderhandse volmacht, die aan iemand kan worden gegeven door de achterkant van de stempas in te vullen, deze op te sturen aan de gevolmachtigde (die in dezelfde gemeente moet stemmen als de gedetineerde) en aan deze een kopie van zijn identiteitsbewijs te verstrekken. De tweede mogelijkheid betreft de schriftelijke volmacht. Daarvoor dienen de gedetineerde en de kiesgerechtigde, die niet in dezelfde gemeente ingeschreven hoeft te staan, een machtigingsformulier in te vullen, te ondertekenen en aan de gemeente te sturen. Een kopie van een identiteitsbewijs is daarvoor niet nodig. Aan deze wijzen van stemmen zitten weliswaar beperkingen – onder meer omdat een gedetineerde aan één andere persoon zal moeten aangegeven op wie namens hem moet worden gestemd, maar ook omdat er bepaalde acties zullen moeten worden ondernomen – maar dat is inherent aan het feit dat de stemgerechtigde in een penitentiaire inrichting verblijft. Dit is ook het geval bij andere personen die niet zelf naar een stemlokaal kunnen gaan, bijvoorbeeld omdat zij in een ziekenhuis of instelling verblijven.
1.12.
Hierop strandt de primaire vordering om artikel B6, eerste lid, van de Kieswet buiten werking te stellen. Reeds daarom is er ook geen plaats voor het geven van een gebod aan de Staat om aan gedetineerden de mogelijkheid te bieden om te stemmen via voor hen toegankelijke mobiele stembureaus in de inrichtingen waar zij verblijven, zoals Bonjo c.s. ook primair hebben gevorderd.
1.13.
De voorzieningenrechter leidt uit het betoog van Bonjo c.s. af dat zij er met name problemen mee hebben dat de wijze van stemmen via een volmacht in de praktijk lastig kan zijn voor gedetineerden. Alhoewel zonder meer kan worden aangenomen dat dit voor hen meer voeten in de aarde heeft dan wanneer iemand zelf naar een stembureau kan gaan, is dat onvoldoende klemmend om op grond daarvan een artikel van de Kieswet buiten werking te stellen. Voor zover er praktische problemen worden ervaren, dienen die op andere wijze te worden geadresseerd dan door het starten van een kort geding als het onderhavige.
1.14.
Bonjo c.s. vorderen subsidiair, kort gezegd, dat de Staat een informatievoorziening realiseert en met spoed onderzoek doet naar hoe het stemmen door gedetineerden thans verloopt en hoe dit beter kan worden georganiseerd. Deze vorderingen zijn ook niet toewijsbaar. De Staat heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende toegelicht dat en hoe zij de afgelopen periode de nodige informatie heeft verstrekt aan de Dienst Justitiële Inrichtingen en aan de penitentiaire inrichtingen, waarbij op meerdere wijzen aan de directeuren hiervan is verzocht om de gedetineerden in hun inrichtingen te informeren over de verkiezingen en de mogelijkheden om te gaan stemmen en om hen daartoe ook in de gelegenheid te stellen. Van een juridische grondslag om de Staat te bevelen meer of iets anders te doen is de voorzieningenrechter niet gebleken. Dat geldt ook voor de vorderingen die ertoe strekken dat de Staat met spoed bepaalde onderzoeken doet. Bonjo c.s. hebben daarbij naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook geen spoedeisend belang. Als die onderzoeken al met spoed zouden (kunnen) worden gedaan, dan levert dat immers hooguit informatie op die nuttig kan zijn voor de toekomst, maar niet voor de komende verkiezingen. Het starten, uitvoeren én afronden van de genoemde onderzoeken is ook feitelijk niet uitvoerbaar vóór de gevorderde datum. Dat geldt overigens ook voor de andere vorderingen, zoals de Staat in het kader van zijn verweer ook naar voren heeft gebracht.
1.15.
De voorzieningenrechter overweegt ten slotte dat is gebleken dat Bonjo graag overleg zou willen hebben met de Staat over hoe het stemmen vanuit penitentiaire inrichtingen beter geregeld zou kunnen worden. Dat is niet onbegrijpelijk en de voorzieningenrechter acht dan ook voorstelbaar dat de Staat en/of Bonjo na de komende verkiezingen een onderzoek laten doen en/of de gang van zaken rondom de komende verkiezingen evalueren. Dat er mogelijk nog verbeterpunten zijn, kan wel worden aangenomen, maar dat kan in dit kort geding niet leiden tot het geven van een gebod aan de Staat om aan het door Bonjo gewenste overleg mee te werken (hetgeen Bonjo overigens pas ter zitting mondeling heeft verzocht). Daarvoor ziet de voorzieningenrechter geen juridische grondslag. Bonjo dient daarvoor de geëigende wegen te bewandelen.
1.16.
De door Bonjo c.s. ingestelde vorderingen zullen daarom worden afgewezen. Bonjo c.s. zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding op de wijze zoals hierna vermeld. Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend. De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling zijn Bonjo c.s. de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

2.De beslissing

De voorzieningenrechter:
2.1.
wijst het gevorderde af;
2.2.
veroordeelt Bonjo c.s. hoofdelijk om binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken de kosten van dit geding aan de Staat te betalen, tot dusverre aan de zijde van de Staat begroot op € 1.773,-, waarvan € 1.097,- aan salaris advocaat en € 676,- aan griffierecht, te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 1.16, en bepaalt dat Bonjo c.s. bij gebreke van tijdige betaling de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd zijn, op de wijze zoals onder 1.16 vermeld;
2.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
WAARVAN PROCES-VERBAAL,
…………………………………. …………………………………
mr. T.A.E. Scheers mr. S.J. Hoekstra-van Vliet