Uitspraak
1.Het verloop van de procedure
- het tussenvonnis van 1 maart 2023 (hierna: het tussenvonnis) en de daarin genoemde stukken;
- de akte overlegging producties van eiser van 12 april 2023, met producties 31 tot en met 66;
- de akte uitlating producties, tegens wijziging van eis van gedaagde, met producties 13 a. tot en met 24; en
- de antwoordakte van eiser.
2.De verdere beoordeling
- rekeningafschriften van de spaarrekening met nummer [rekeningnummer 2] van de jaren 1997 en 2000 tot en met 2003;
- rekeningafschriften van de spaarrekening met nummer [rekeningnummer 3] van de jaren 2004 tot en met 2007 (de hiervoor genoemde spaarrekening die eindigt op [laatste 3 cijfers rekeningnummer 2] is omgezet in deze spaarrekening);
- rekeningafschriften van de privérekening met nummer [rekeningnummer 1] van de jaren 1999 tot en met 2007 en 2014;
- verschillende overzichten van inkomsten en uitgaven op verschillende rekeningen van de jaren 2003 t/m 2006, 2009, 2010 en 2013;
- overzichten van de huuropbrengsten van de jaren 2000 tot en met 2003;
- een brief van mevrouw [zus 1] aan eiser van 5 oktober 1993; en
- een brief van de eigenaar van de winkel op de begane verdieping van 25 september 2004.
de huuropbrengsten(…)
telkens[zijn]
aangewend ter dekking van de kosten van het Appartement én ter betaling van (6%) rente aan Eiser.”. De rechtbank neemt deze periode daarom ook mee in haar berekening van de overbedelingsvordering, zodat eiser gedaagde nog de helft van het bedrag van acht (jaren) keer ((8 x 12 x € 260,92 / 2 =)
€ 27.918,42aan gedaagde betalen.
€ 600,00aan gedaagde moeten betalen.
€ 3.500,00betalen.
€ 388,80betalen.
- € 50,00 op 25 maart 2016 en € 269,00 op 26 juli 2016. Hierover heeft eiser gezegd dat dit kosten zijn die hij heeft gemaakt ten behoeve van het appartement. Gedaagde heeft over het bedrag van € 269,00 (met als omschrijving ‘Belasting gouwe rijnland’) opgemerkt dat belastingen rechtstreeks worden overgemaakt aan de rechthebbende en niet via de bankrekening van eiser zouden moeten gaan en dat deze ontbreekt in het overzicht in productie 28 van eiser. Eiser heeft in reactie hierop slechts aangevoerd dat sprake is van gemeenschappelijke lasten voor het appartement die niet op een andere manier betaald zijn. Deze reactie is, gelet op wat gedaagde hierover opgeworpen heeft, te summier. De rechtbank stelt daarom vast dat het hier gaat om een feitelijke verdeling en dat eiser gedaagde daarom de helft van deze bedragen, in totaal
- € 3.000,00 op 5 maart 2020. Dit bedrag heeft eiser in zijn productie 19 omschreven als ‘Diversen’ en in zijn productie 28 als ‘if opname’. Hiervan heeft eiser gezegd dat dit een overboeking is naar de spaarrekening die eiser, voor zover aan de orde, heeft betrokken bij de verdeling van het vermogen die hij heeft gemaakt. Dit geldt ook voor de bedragen van € 2.000,00 op 7 juli 2021 en € 3.000,00 op 29 september 2021. Omdat de rechtbank niet, zoals wel het geval is bij de stukken die de voorgaande randnummers zijn besproken, beschikt over de administratie van eiser, kan zij niet controleren of dit klopt. Het had op de weg van eiser gelegen om hier inzicht in te geven. De rechtbank stelt daarom vast dat het hier gaat om een feitelijke verdeling en dat eiser gedaagde daarom de helft van deze bedragen, dus in totaal
- € 124,39 op 12 november 2021. Dit bedrag heeft als omschrijving ‘Opheffing rekening luifelbaan’. Gedaagde voert aan dat de bankrekening op dat moment niet was opgezegd, omdat er daarna tot 14 oktober 2021 via de onderhoudsrekening bedragen zijn bij- en afgeschreven. Eiser heeft in reactie hierop herhaald dat hij de rekening wel heeft opgeheven. De rechtbank ziet geen aanleiding om gedaagde te volgen in haar stelling dat eiser ten onrechte heeft gezegd dat hij de rekening heeft opgeheven. Een rekening kan immers ook met ingang van een datum in de toekomst worden opgeheven. De vordering van gedaagde zal daarom voor zover deze ziet op dit bedrag worden afgewezen.
€ 20.172,06moet betalen en vanaf november 2022 de helft van de inkomsten minus kosten. Gedaagde heeft hierop gereageerd dat zij het deel van de huurinkomsten waarop eiser aanspraak maakt (50%) heeft gereserveerd “totdat eiser medewerking verleent aan de afspraken van mei 2020 en duidelijkheid bestaat over de schuld die eiser aan gedaagde heeft uit hoofde van de opgespaarde gelden via de onderhoudsrekening.”. Gedaagde heeft wat deze vordering betreft een beroep gedaan op opschorting, omdat eiser geen inzage gaf in de administratie en omdat hij haar niet haar aandeel in de huurinkomsten uitkeerde. Dit mocht zij doen. Maar inmiddels heeft eiser haar die inzage gegeven en heeft de rechtbank bepaald dat eiser een bedrag van € 36.566,72 aan gedaagde verschuldigd is (zie 2.24).
- eiser moet “
- de door gedaagde hierbij gevorderde dwangsom zal worden afgewezen,
- de primaire en subsidiaire vordering van eiser onder 3.1 D zullen worden afgewezen voor zover zij betrekking hebben op de verdeling van het appartement,
- gedaagde moet de geldlening van € 25.714,21 aan eiser terugbetalen, zonder rente,
- de vordering van eiser tot het afleggen van rekening en verantwoording over huurinkomsten etc. in de periode vanaf juli 2020 wordt afgewezen.
- de gemeenschap moet (zover die niet ziet op het appartement) verdeeld worden, waarbij uitgangspunten gelden zoals verwoord onder 2.29; en
- de rechtbank zal voor recht verklaren dat eiser vanaf 11 mei 2002 tot 2022 bedragen van de onderhoudsrekening aan zichzelf heeft uitgekeerd en tegelijkertijd niet eenzelfde bedrag aan gedaagde heeft uitgekeerd en dat eiser daarom het te veel ontvangene ter hoogte van € 36.566,72 aan gedaagde moet betalen (zie 2.24).