ECLI:NL:RBDHA:2023:17773

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL23.24846 en NL23.24847
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening met betrekking tot Letland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende, heeft zijn asielaanvraag ingediend na een reis via Letland, Litouwen en Polen. De staatssecretaris heeft de aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Letland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft verzocht om een voorlopige voorziening om uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.

De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 oktober 2023 behandeld. Eiser heeft verklaard dat hij in Letland mishandeld is en dat hij vreest voor zijn veiligheid bij terugkeer. De rechtbank oordeelt dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is, wat inhoudt dat verweerder erop mag vertrouwen dat Letland zich houdt aan zijn verplichtingen onder het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Eiser heeft niet aangetoond dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Letland die zijn veiligheid in gevaar zouden kunnen brengen.

De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de uitspraak in de hoofdzaak is gedaan. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.24846 (beroep) en NL23.24847 (voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. van der Toorn),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. Z. Abachi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 28 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Letland verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt uitzetting te verbieden totdat op het beroep is beslist.
1.2
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 4 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, [tolk] als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
2. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1981 en de Syrische nationaliteit te hebben. Hij heeft Syrië in december 2022 verlaten. Eiser is op 26 april 2023 Letland ingereisd, waarna hij is doorgereisd naar Litouwen en Polen. Door deze landen is hij weer teruggestuurd naar Letland en daar hij op 11 mei 2023 asiel aangevraagd. Eiser heeft Letland op 18 mei 2023 weer verlaten. Hij heeft verklaard dat hij in de wachtgrens tussen Belarus en Letland is mishandeld en heeft bij de zienswijze foto’s gestuurd met, zo stelt hij, uiterlijke kenmerken van de mishandeling. Hij heeft verder verklaard dat hij bij zijn ouders en broer in Nederland wil wonen en dat hij zijn broer wil helpen bij de verzorging van hun ouders. Bij de zienswijze heeft hij de medische dossiers van zijn ouders overgelegd.
Het bestreden besluit
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiser niet in behandeling genomen omdat op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland op 13 juli 2023 bij Letland een verzoek om terugname gedaan, dat Letland op 24 juli 2023 heeft aanvaard.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. De rechtbank legt hierna aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden, uit hoe zij tot haar oordeel is gekomen.
Kan ten aanzien van Letland van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan?
5. Eiser voert aan dat verweerder ten aanzien van Letland niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Hij heeft meerdere pogingen gedaan om vanuit Belarus naar Letland te komen, maar is iedere keer tegengehouden, mishandeld en teruggestuurd. Hij vreest dat hij in Letland met pushbacks te maken krijgt en hij dus direct over de grens zal worden gezet als hij moet terugkeren. Ter zitting heeft eiser hierbij verder aangevoerd dat uit onder meer het negatieve reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijkt dat het in de grensstreek tussen Belarus en Letland onveilig is.
5.1
De rechtbank stelt vast dat in Dublinzaken het interstatelijk vertrouwensbeginsel geldt. Dit houdt in dat als uitgangspunt geldt dat verweerder erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt kan slechts worden afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht aan Letland een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [2] of artikel 4 van het Handvest [3] .
5.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat niet is gebleken dat Letland Dublinterugkeerders met pushbacks wegstuurt zonder hun asielaanvraag in behandeling te nemen. Eiser heeft geen algemene informatie overgelegd waar uit blijkt dat Letland zich hier schuldig aan maakt. Ter zitting heeft eisers gemachtigde gesteld dat hij van vakgenoten heeft gehoord dat in Letland Dublinterugkeerders met pushbacks te maken krijgen, maar eisers gemachtigde heeft ook verklaard dat hij dat niet met stukken kan onderbouwen. Daarnaast is niet gebleken dat eiser, zoals hij tijdens het aanmeldgehoor heeft verklaard, eerder zelf al door de Letse autoriteiten is weggestuurd en mishandeld. Verweerder wijst er in dit verband terecht op dat uit de verklaringen van eiser niet blijkt dat het de autoriteiten van Letland zijn geweest die hem in het grensgebied met Belarus zouden hebben mishandeld. Hij heeft enkel verklaard dat de mishandeling heeft plaatsgevonden door de grenswacht tussen Belarus en Letland, maar niet dat de Letse autoriteiten dat hebben gedaan. De beroepsgrond slaagt niet.
Had verweerder toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
6. Eiser voert aan dat verweerder zijn aanvraag in behandeling zou moeten nemen omdat zijn broer en ouders hier wonen. Eisers broer zorgt voor zijn ouders, maar dat lukt hem soms moeilijk door zijn werk en studie. De aanwezigheid van eiser is dus van groot belang om de ouders te verzorgen.
6.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de familieband met zijn gestelde ouders en broer niet heeft aangetoond. Daarnaast is ook niet gebleken van een afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn ouders. Niet is gebleken dat zij van de zorg van eiser afhankelijk zijn.
6.2
De rechtbank stelt vast dat verweerder zich pas in het bestreden besluit voor het eerst op het standpunt heeft gesteld dat eiser de familieband met zijn ouders niet heeft aangetoond. In het aanmeldgehoor is niet aan hem gevraagd om de familieband aan te tonen en ook uit het voornemen blijkt niet dat hij de familieband met zijn ouders moet aantonen. Deze handelswijze, waarin verweerder pas in het bestreden besluit aan eiser tegenwerpt dat hij de familieband met zijn in Nederland verblijvende ouders en broer niet heeft aangetoond, acht de rechtbank onzorgvuldig. Voor eiser was het immers voorafgaand aan dat besluit niet duidelijk dat verweerder de gestelde familieband niet geloofde en hij nog informatie moest overleggen om de gestelde band te onderbouwen.
6.3
Aangenomen dat de ouders waarover eiser heeft verklaard echt zijn ouders zijn, heeft verweerder in hun medische situatie en de mantelzorg die eiser hen in Nederland wil bieden echter geen reden hoeven zien om zijn aanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening in behandeling nemen. Deze door eiser naar voren gebrachte omstandigheden zijn onvoldoende om te oordelen dat sprake is van zodanig bijzondere individuele omstandigheden dat overdracht van eiser naar Letland van onevenredige hardheid getuigt. Daarbij acht de rechtbank van belang dat verweerder over de door eiser overgelegde medische informatie over zijn ouders het standpunt heeft kunnen innemen dat daaruit niet volgt dat eisers ouders van hem afhankelijk zijn en dat de zorg die eisers ouders nodig hebben alleen door eiser kan worden verleend. Daar komt bij dat de bij de zienswijze overgelegde stukken komen uit 2021 en eiser geen recentere stukken heeft overgelegd om de huidige medische situatie van zijn ouders te onderbouwen. Ten slotte acht de rechtbank van belang dat verweerder er terecht op heeft gewezen dat de Dublinverordening weliswaar beoogt waarborgen te bieden om gezinsleden die asiel hebben aangevraagd zoveel mogelijk bijeen te houden, maar niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een gezinslid in Nederland kan worden verkregen [4] .
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling hoeft te nemen. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.
8. Omdat op het beroep is beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.P. Ankum, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan, zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:563.