ECLI:NL:RBDHA:2023:17772

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
C/09/647227 / FA RK 23-3311
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorzieningen in partneralimentatiekwestie met lotsverbondenheid ondanks kort huwelijk

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juli 2023 een beschikking gegeven in een verzoek om voorlopige voorzieningen met betrekking tot partneralimentatie. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. S.F. Yap, verzocht de rechtbank om een voorlopige partneralimentatie van € 10.211,- per maand, met ingang van 1 mei 2023. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. M.M. Schoots, voerde verweer en betwistte de hoogte van de behoefte en de lotsverbondenheid die volgens de vrouw voortvloeit uit hun kortdurende huwelijk. De rechtbank heeft de situatie van partijen beoordeeld, waarbij werd vastgesteld dat de vrouw een huwelijksgerelateerde behoefte had van € 5.300,- bruto per maand. De rechtbank oordeelde dat, ondanks de korte duur van het huwelijk en de gescheiden financiën, er sprake was van lotsverbondenheid die de alimentatieplicht rechtvaardigde. De rechtbank heeft de man veroordeeld tot betaling van de voorlopige partneralimentatie van € 5.300,- per maand, met ingang van 1 mei 2023, en verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is genomen door rechter mr. J.M. Vink, bijgestaan door griffier mr. E.S. Pries, en is uitgesproken tijdens de openbare zitting.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 23-3311
Zaaknummer: C/09/647227
Datum beschikking: 17 juli 2023

Voorlopige voorzieningen

Beschikking op het op 11 mei 2023 ingekomen verzoek van:

[naam01] ,

De vrouw,
wonende te [woonplaats01] ,
advocaat: mr. S.F. Yap te Amsterdam.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam02] ,

de man,
wonende te [woonplaats02] , Verenigd Koninkrijk,
advocaat: mr. M.M. Schoots te Amsterdam.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift;
- het F9-formulier van 12 juni 2023 met bijlage van de zijde van de vrouw;
- het F9-formulier van 13 juni 2023 met aanvullende producties van de zijde van de vrouw.
Op 14 juni 2023 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
  • de advocaat van de vrouw;
  • de man en zijn advocaat.
Van de zijde van de vrouw zijn pleitnotities overgelegd.

Verzoek en verweer

Het verzoek van de vrouw strekt ertoe dat:
- een door de man aan de vrouw te betalen voorlopige partneralimentatie van
€ 10.211,- per maand wordt vastgesteld, met ingang van 1 mei 2023, althans met ingang van de datum van indiening van dit verzoekschrift, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De man voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken.

Beoordeling

De vrouw verzoekt een voorlopige partneralimentatie vast te stellen. Bij de beoordeling van het verzoek stelt de rechtbank voorop dat deze voorlopige vaststelling het karakter heeft van een ordemaatregel. Daarbij is het uitgangspunt dat wordt uitgegaan van de actuele situatie van partijen, voor zover de rechtbank daar voldoende inzicht in heeft. Indien de rechtbank onvoldoende inzicht in de situatie van partijen heeft, zal de rechtbank beoordelen wat zij redelijk acht en in dat kader een schatting maken.
Lotsverbondenheid en de maatstaven van redelijkheid en billijkheid
De vrouw verzoekt de rechtbank om voor de duur van het geding te bepalen dat de man met ingang van 1 mei 2023 met € 10.211,- per maand dient bij te dragen in de kosten van haar levensonderhoud. De man voert als meest verstrekkende verweer dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid zich verzetten tegen het opleggen van een onderhoudsbijdrage ten laste van hem. Hij voert daartoe aan dat partijen kort met elkaar zijn gehuwd. Partijen hebben nooit samen onder één dak geleefd en ieder van hen had (en heeft nog steeds) eigen woonruimte. Partijen hebben nooit een gemeenschappelijk huishouding gevoerd. De vrouw betaalde haar eigen lasten, met uitzondering van de kosten van de woning. De man betaalde op zijn beurt zijn eigen kosten. De man stelt zich derhalve op het standpunt dat de situatie van partijen geenszins in lijn is met het doel waarop de verplichting tot partneralimentatie is gestoeld, namelijk dat partijen kunnen voortleven in de welstand waarin ze zich tijdens het huwelijk bevonden ofwel met de levensgemeenschap zoals die door het huwelijk is geschapen. De man betwist nadrukkelijk dat in het onderhavige geval deze levensgemeenschap is geschapen en verzet zich dan ook tegen de beperkte doorwerking van de lotsverbondenheid, sterker nog de man stelt dat er nooit daadwerkelijk lotsverbondenheid heeft kunnen ontstaan in deze zeer korte periode, waarin partijen ook nog eens strikt gescheiden huishoudingen voerden.
De vrouw stelt dat de lotsverbondenheid tot stand komt door het huwelijk en dat deze niet afhankelijk is van de duur van het huwelijk. Zij stelt dan ook dat er sprake is van lotsverbondenheid.
De rechtbank overweegt ter zake het volgende.
De rechtbank stelt voorop dat het huwelijk een levensgemeenschap en lotsverbondenheid schept, die haar werking behoudt ook al wordt het huwelijk beëindigd. Deze lotsverbondenheid is één van de voornaamste gronden voor de alimentatieplicht. Het standpunt dat de vrouw, zoals de man stelt en door de vrouw wordt betwist, ten gevolge van het huwelijk geen hogere welstand is gaan genieten dan die welke zij genoot vóór het huwelijk doet de grondslag voor de onderhoudsplicht jegens de vrouw niet vervallen. Datzelfde geldt voor de duur van de relatie die partijen feitelijk met elkaar hebben gehad. De rechtbank overweegt dat de omstandigheden in de jurisprudentie die de man heeft aangehaald dusdanig anders waren dat dit niet op deze procedure voorlopige voorzieningen van toepassing is. Het ging in die zaken slechts één keer ook over een voorlopige voorzieningenprocedure en in die procedure werd door die rechtbank juist benadrukt dat lotsverbondenheid zelfs ontstaat bij een kortdurend huwelijk.
Behoefte
De vrouw stelt dat haar huwelijksgerelateerde behoefte € 7.376,- netto per maand bedraagt. Zij heeft haar behoefte berekend volgens de Hof-methode en aan de hand van een (deels onderbouwde) behoeftelijst. De welstand van partijen ten tijde van het huwelijk was volgens haar namelijk dusdanig hoog dat dit in een hoge behoefte resulteert.
De man betwist de behoefte van de vrouw aan een bijdrage althans deze is volgens hem niet te relateren aan het huwelijk. De financiën van de man en de vrouw waren binnen het huwelijk strikt gescheiden. De man heeft wel haar woning in [plaats01] aangeschaft maar verder voorzag de vrouw in haar eigen behoefte. De man voldeed zijn eigen kosten en daarnaast alleen incidentele uitgaven zoals voor hun gezamenlijke vakanties en feestjes en de kosten van de aanschaf, verbouwing en inrichting van die woonruimte van de vrouw in [plaats01] . Daarnaast heeft de vrouw haar behoeftelijst volgens de man onvoldoende onderbouwd. Hij voert geen draagkrachtverweer.
In geschil tussen partijen is de (hoogte van de aanvullende) behoefte van de vrouw aan een bijdrage van de man.
De rechtbank overweegt dat het bestaan van de behoefte en de hoogte ervan afhangt van de individuele omstandigheden en deze moeten dan ook van geval tot geval worden bepaald. Hier is een bijzondere omstandigheid namelijk dat partijen nooit hebben samengewoond en ook niet in hetzelfde land wonen. De man woont in [woonplaats02] terwijl de vrouw in [plaats01] woont. Zij brachten wel geregeld vakanties en weekenden met elkaar door. De rechtbank oordeelt dat uit de stukken en hetgeen ter zitting is besproken voldoende is gebleken dat de man deze bijzondere uitgaven, zoals vakanties, alle kosten van de woning in [plaats01] betaalde en dat de vrouw in haar overige kosten voorzag met haar inkomen.
De rechtbank oordeelt dan ook dat het hanteren van de hofnorm, waarbij door de vrouw overigens rekening is gehouden met een geschat inkomen van de man, niet redelijk is.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat in deze voorlopige voorzieningen procedure ook geen plaats is om die behoefte te bepalen aan de hand van een behoeftelijstje.
De rechtbank is echter niet van oordeel dat er geen sprake is van een aan het huwelijk te relateren aanvullende behoefte van de vrouw. Zij acht het dan ook redelijk om bij de berekening van de behoefte van de vrouw aan te sluiten bij het reguliere inkomen van de vrouw waar zij over beschikte ten tijde van het huwelijk in de jaren 2021 en 2022.
De vrouw is gedurende het huwelijk arbeidsongeschikt geworden. In 2021, haar eerste ziektejaar, bedroeg haar jaarsalaris als Senior Compliance Officer bij [naam03] ,
€ 70.399,- bruto, (netto € 45.526,-). In 2022 heeft zij nog tot in mei 2022 € 32.918,- bruto (€ 20.376,- netto) aan salaris ontvangen, naast een nabetaling bijzonder loon wegens het einde van haar dienstverband van € 18.114,- bruto (netto € 9147,-). Zij ontvangt vanaf mei 2022 een vervolguitkering vanwege arbeidsongeschiktheid van het UWV. Volgens de jaaropgaaf over het jaar 2022 € 32.164,- bruto (€ 23.309,- netto). Vanaf december 2021 tot oktober 2022 betaalde de man € 2000,- netto per maand aan de vrouw. Volgens hem om haar inkomensverlies te compenseren. De inkomsten van de vrouw waren derhalve in 2021 afgerond € 47.500 netto (€ 45.500,-en € 2000,-). In 2022 waren haar inkomsten afgerond
€ 72.750,- netto (€ 20.376,- + € 9.147,- + € 23.309,- + € 20.000,-).
Gemiddeld is dat derhalve afgerond € 5.000,- netto per maand (€ 47.500 + € 72.750,- gedeeld door 2 en vervolgens door 12).
De vrouw is nog altijd ziek en onder ambulante behandeling van [naam04] . Haar eigen netto inkomsten, de arbeidsongeschiktheid uitkering van het UWV is nu volgens haar advocaat
€ 2.338,- zodat haar aanvullende netto behoefte gesteld kan worden op € 2.675,- per maand. Dit gebruteerd is afgerond € 5.300,- per maand.
De man stelt nog dat de vrouw kan interen op haar vermogen. Hij doelt daarmee op het feit dat de vrouw in de verdeling van het huwelijksvermogen waarschijnlijk de woning waarin zij nu woont in eigendom krijgt. De rechtbank gaat hieraan reeds voorbij nu het een voorlopige voorziening betreft.
De rechtbank oordeelt dan ook dat de vrouw voorlopig een aanvullende behoefte heeft van
€ 5.300- bruto per maand. De rechtbank houdt, anders dan de man verzoekt, geen rekening met het feit dat de man in Engeland woont en dus geen gebruik kan maken van de Nederlandse belastingvoordelen. De vrouw moet immers wel belasting afdragen in Nederland nu zij hier woont en heeft dus behoefte aan een bruto partneralimentatie.
Ingangsdatum
De vrouw heeft verzocht om de voorlopige partneralimentatie met ingang van 1 mei 2023 te laten ingaan. De rechtbank zal aldus beslissen.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de man aan de vrouw met ingang van 1 mei 2023 voorlopig een partneralimentatie van € 5.300,- per maand zal betalen, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.M. Vink, rechter, bijgestaan door mr. E.S. Pries als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juli 2023.