ECLI:NL:RBDHA:2023:17766

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL23.30155
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling in het kader van asielprocedure en risico op onttrekking

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in vreemdelingenbewaring was gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was op 14 september 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 3 oktober 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld.

De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was. Eiser voerde aan dat de bewaring niet meer nodig was omdat er een geldig Marokkaans paspoort was gevonden, en dat er geen risico op onttrekking was. De rechtbank oordeelde echter dat de bewaring gerechtvaardigd was op basis van het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat de maatregel noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren gemotiveerd en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.

De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar oordeelde dat dit niet het geval was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 oktober 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.30155
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. V. Senczuk), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Inleiding

Op 14 september 2023 heeft verweerder eiser in vreemdelingenbewaring (hierna: bewaring) gesteld, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 3 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Hamidi. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiser rechtmatig is.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2001.
De grondslag van de maatregel van bewaring
2. Voor zover hier relevant staat in artikel 59b, eerste lid, van de Vw:

“De vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28, kan door Onze Minister in bewaring worden gesteld, indien:

bewaring noodzakelijk is met het oog op vaststelling van de identiteit of nationaliteit van de vreemdeling;
bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor
beoordeling van een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28, met name indien er sprake is van een risico op onttrekking;
(…)”
3. Eiser voert aan dat verweerder hem niet op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw in bewaring mocht stellen. Kort nadat eiser in bewaring was geplaatst, is in zijn jas een geldig Marokkaans paspoort gevonden. De bewaring was dus niet meer nodig om zijn identiteit en nationaliteit vast te stellen. Wat betreft de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, voert eiser aan dat er geen risico op onttrekking is.
4. De rechtbank is van oordeel dat de maatregel van bewaring mocht worden opgelegd op de grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw, De bewaring is noodzakelijk in verband met het verkrijgen van gegevens voor de asielaanvraag van eiser. Verder is er een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken, zoals uit rechtsoverweging 6 en 7 zal blijken. De maatregel van bewaring kan dus al steunen op deze grondslag. Om die reden behoeft wat eiser heeft aangevoerd over de grondslag van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verder is er een risico dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en ontwijkt eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft ter zitting de zware grond onder 3d laten vallen.
6. De rechtbank oordeelt dat de zware grond onder 3a feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Het betoog van eiser dat deze grond hem niet mag worden tegengeworpen, omdat hij op grond van de Dublinverordening vanuit Zweden is overgedragen, slaagt niet. Eiser heeft verklaard dat hij zonder documenten naar Nederland is gekomen. Deze illegale inreis mag eiser daarom worden tegengeworpen. Dat dit een paar jaar geleden is geweest, maakt hierbij geen verschil. Verder heeft eiser de zware grond onder 3e niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat ook deze grond feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiser heeft in Nederland andere persoonsgegevens opgegeven dan in Zweden.
7. De zware gronden onder 3a en 3e zijn al voldoende om de maatregel van bewaring
te kunnen dragen. Hieruit blijkt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen verdere bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
8. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Hij heeft een authentiek paspoort, daarom is er geen risico op onderduiken.
9. De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de gronden van de maatregel van bewaring volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Daarbij komt dat eiser tijdens een eerdere asielprocedure met onbekende bestemming is vertrokken. Daarom hoefde verweerder in het feit dat eiser een authentiek paspoort heeft geen aanleiding te zien om te volstaan met een lichter middel. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd waarom in de medische omstandigheden van eiser geen aanleiding is gezien om een lichter middel op te leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
Ambtshalve toets
10. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.1 Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
1. ECLI:EU:C:2022:858.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
10 oktober 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.