In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling, eiser, die in vreemdelingenbewaring was gesteld door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, was op 14 september 2023 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij hij ook een verzoek om schadevergoeding heeft ingediend. Tijdens de zitting op 3 oktober 2023 is eiser verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, en is de zaak behandeld.
De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was. Eiser voerde aan dat de bewaring niet meer nodig was omdat er een geldig Marokkaans paspoort was gevonden, en dat er geen risico op onttrekking was. De rechtbank oordeelde echter dat de bewaring gerechtvaardigd was op basis van het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en dat de maatregel noodzakelijk was voor het verkrijgen van gegevens voor de asielaanvraag. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren gemotiveerd en dat de beroepsgrond van eiser niet slaagde.
De rechtbank heeft ook ambtshalve getoetst of de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was, maar oordeelde dat dit niet het geval was. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt op 10 oktober 2023.