ECLI:NL:RBDHA:2023:17760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 oktober 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL23.31236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een vreemdeling en de afwijzing van het beroep tegen de maatregel van bewaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een vreemdeling. Eiser, een Poolse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, dat op 2 oktober 2023 was genomen. Dit besluit hield in dat eiser in bewaring werd gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser had eerder een besluit ontvangen waarin stond dat hij geen verblijfsrecht meer had in Nederland en was niet uit Nederland vertrokken. De rechtbank heeft op 9 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de gronden voor de maatregel van bewaring, zoals vermeld in het besluit, voldoende gemotiveerd waren en dat er een risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser voerde aan dat een lichter middel, zoals een meldplicht, had moeten worden opgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat dit niet mogelijk was. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.31236
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. S. Faber), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 2 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 9 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen A.I. Polac. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Poolse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1977.
De gronden van de maatregel van bewaring
2. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan. Verweerder heeft ter zitting de zware grond onder 3a prijsgegeven.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de zware grond onder 3c en de lichte grond onder 4d niet heeft betwist. De rechtbank oordeelt dat deze gronden feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft op 23 augustus 2023 een besluit uitgereikt gekregen, waarin staat dat hij geen verblijfsrecht meer heeft in Nederland. Eiser is daarna niet uit Nederland vertrokken. Verder heeft eiser verklaard dat hij ongeveer 12 euro heeft. Het is onwaarschijnlijk dat hij hiermee zijn uitreis kan betalen.
4. De gronden onder 3c en 4d zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hieruit blijkt ook dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
5. Eiser voert aan dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel dan de maatregel van bewaring, zoals een meldplicht. De bewaartermijn tegen het besluit van 23 augustus 2023 was nog maar net verlopen toen hij in bewaring werd gesteld. Verder is eiser nog in afwachting van de afgifte van zijn paspoort. Over twee weken is zijn paspoort klaar, dan zal hij zelfstandig vertrekken naar Polen. Hij is bekend in Zandvoort en is daar altijd, dus de politie weet hem te vinden.
6. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden van de maatregel van bewaring blijkt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Verder staat in het besluit dat op 23 augustus 2023 aan eiser is uitgereikt, dat hij Nederland binnen een maand moet verlaten. Eiser is niet binnen die termijn vertrokken. Eiser heeft zich vervolgens ook niet gemeld bij de Nederlandse autoriteiten met de mededeling dat hij nog wacht op een paspoort en daarom nog niet kan vertrekken. Verweerder hoefde hierin, en in de omstandigheid dat eiser steeds in Zandvoort verbleef, dus geen aanleiding te zien om de bewaring uit te stellen en te volstaan met een meldplicht.
Conclusie
7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 oktober 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.