ECLI:NL:RBDHA:2023:17727

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL23.29454
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en rechtmatig verblijf van een Duitse vreemdeling in Nederland na gedwongen uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Duitse vreemdeling, eiser, die eerder gedwongen is uitgezet naar Duitsland. Eiser had zijn rechtmatig verblijf in Nederland verloren na een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Ondanks eerdere uitzettingen keerde eiser terug naar Nederland, waarna opnieuw een maatregel van bewaring werd opgelegd. De rechtbank heeft de feiten en het procesverloop in detail onderzocht, waarbij de gemachtigde van eiser aanvoerde dat de bewaring onrechtmatig was en dat eiser recht had op schadevergoeding. De rechtbank oordeelde dat de bewaring niet onrechtmatig was, omdat eiser niet had aangetoond dat hij rechtmatig verblijf had op het moment van zijn aanhouding. De rechtbank concludeerde dat de belangen van de openbare orde en het risico van onttrekking aan toezicht voldoende grond vormden voor de maatregel van bewaring. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank benadrukte dat de procedurele rechten van eiser niet zijn geschonden, ondanks enkele tekortkomingen in de informatievoorziening over de redenen van de bewaring.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.29454
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P.W. Temminck Tuinstra), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Inleiding en procesverloop

Eiser heeft de Duitse nationaliteit. Bij besluit van 22 augustus 2019 heeft verweerder het rechtmatig verblijf van eiser in Nederland ingetrokken en hem aangezegd dat hij Nederland diende te verlaten. Bij besluit van 18 december 2019 heeft verweerder vastgesteld dat eiser hier geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht en dat hij Nederland diende te verlaten. Omdat eiser aan deze aanzegging niet zelfstandig gevolg heeft gegeven, heeft verweerder hem gedwongen uitgezet naar Duitsland. Eiser is op enig moment nadien weer teruggekeerd in Nederland. Bij besluit van 1 september 2021 heeft verweerder andermaal vastgesteld dat eiser in Nederland geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. Wederom is hem aangezegd Nederland te verlaten. Verweerder heeft eiser op 13 april 2023 opnieuw gedwongen uitgezet naar Duitsland. Op 16 september 2023 is eiser weer in Nederland aangetroffen.
Bij besluit van 16 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
De gemachtigde van eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 22 september 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2023 op zitting behandeld. De gemachtigden van beide partijen zijn verschenen.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank, indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring, aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
De grondslag van de maatregel van bewaring:
2. De gemachtigde van eiser voert aan dat het onduidelijk is wanneer eiser Nederland weer is ingereisd. Door zijn verwardheid kan eiser niet op zijn woord geloofd worden dat dit al kort na 13 april 2023 is geweest. Volgens de gemachtigde van eiser kan niet worden uitgesloten dat eiser pas op een later moment is ingereisd. Om die reden stelt de gemachtigde van eiser dat eiser op 16 september 2023, de dag waarop hij in Nederland is aangetroffen, weer over rechtmatig verblijf beschikte op grond van het Unierecht. Er is dus geen grondslag geweest om hem in vreemdelingenbewaring te stellen en daarmee is het bestreden besluit onrechtmatig.
3. De rechtbank volgt de gemachtigde van eiser hierin niet. Het maakt niet uit dat het onduidelijk is wanneer eiser Nederland weer is ingereisd. Zelfs wanneer ervan uitgegaan wordt dat dit kort voor 16 september 2023 is geweest, dan nog is de periode van zijn verblijf buiten Nederland sinds 13 april 2023 relatief kort geweest. Deze korte periode rechtvaardigt op zich niet de veronderstelling dat eiser zijn verblijf in Nederland sinds 13 april 2023 daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Voorts heeft eiser op geen enkele andere wijze aangetoond dat sprake is geweest van een daadwerkelijke en effectieve beëindiging van zijn verblijf alhier, bijvoorbeeld doordat hij in Duitsland een bestendig verblijf heeft opgebouwd. Verweerder heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser bij zijn terugkeer in Nederland weer heeft beschikt over rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht.
Het voortraject
4. De gemachtigde van eiser stelt dat zij op 16 september 2023, vrijwel direct na ontvangst van de piketmelding, met de vreemdelingenpolitie heeft gebeld. De gemachtigde van eiser bleek toen dat de vreemdelingenpolitie al was begonnen met het gehoor van eiser. De vreemdelingenpolitie deelde haar mede dat eiser erg verward was, dat er geen zinnig woord met hem te wisselen was en dat het voor haar geen zin had om te proberen met eiser te spreken. Volgens de gemachtigde van eiser had de vreemdelingenpolitie desondanks de gebruikelijke termijn van twee uur moeten afwachten, alvorens te beginnen met het gehoor. Juist vanwege de verwardheid van eiser, had men zijn recht op consultatie van een advocaat moeten eerbiedigen en had men geen waarde moeten hechten aan de verklaring van eiser dat hij geen behoefte had aan die consultatie. De gemachtigde van eiser voert voorts aan dat zij eiser op diezelfde dag heeft bezocht. Zij bevestigt dat eiser op die dag zeer verward was en dat hij wartaal uitsloeg.
5. De gemachtigde van eiser voert verder aan dat eiser op 16 september 2023 ten onrechte
in het Nederlands is gehoord voorafgaande aan het moment waarop hij in vreemdelingenbewaring is gesteld. Dit is het gehoor als bedoeld in artikel 5.2 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Volgens de gemachtigde van eiser had dit gehoor moeten plaatsvinden met de bijstand van een tolk Duits/Nederlands.
6. Ook stelt de gemachtigde van eiser dat verweerder in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vb heeft nagelaten om eiser, bij het opleggen van de maatregel van bewaring, schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring, van de mogelijkheid om een rechtsmiddel aan te wenden en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
7. Door de gebreken in het voortraject, als genoemd in de rechtsoverwegingen 4, 5 en 6, stelt de gemachtigde van eiser dat eiser in zijn belangen is geschaad. De gemachtigde van eiser meent dat de belangenafweging in het voordeel van eiser dient uit te vallen. De rechtbank overweegt op deze beroepsgrond als volgt.
8. Het dossier biedt geen aanknopingspunt voor de veronderstelling dat eiser op
16 september 2023 zodanig verward was als door de gemachtigde van eiser is aangevoerd. Zonder enige nadere toelichting is slechts in het bestreden besluit vermeld dat eiser tijdens het gehoor dat voorafging aan het opleggen van de maatregel van bewaring heeft gewezen op zijn psychiatrische problematiek. Andere dossierstukken geven geen indicatie dat eiser in een ernstig verwarde toestand verkeerde. De rechtbank doelt hierbij op het zogenoemde “formulier bijzonderheden zaak” van 16 september 2023, het proces-verbaal van staandehouding/overbrenging/overdracht als bedoeld in artikel 50 van de Vw van
16 september 2023, het proces-verbaal van ophouding en onderzoek als bedoeld in artikel 50/50a van de Vw van 16 september 2023, het proces-verbaal van gehoor als bedoeld in artikel 5.2 van het Vb van 16 september 2023, het uittreksel justitiële documentatie van eiser van 18 september 2023 en het verslag van 21 september 2023 van het vertrekgesprek dat op 20 september 2023 met eiser is gehouden. Voorts heeft de gemachtigde van eiser geen nadere onderbouwing aangereikt van hetgeen de vreemdelingenpolitie haar op
16 september 2023 telefonisch zou hebben meegedeeld over de toestand van eiser en over haar eigen bevinding dienaangaande. In ieder geval is niet gebleken dat de gemachtigde van eiser naar aanleiding van deze gestelde mededeling heeft gevraagd het gehoor voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring te onderbreken. Evenmin heeft de gemachtigde van eiser geklaagd over de voortzetting van dit gehoor zonder haar aanwezigheid en in weerwil van de gestelde toestand van eiser. Wel blijkt uit het eerdergenoemde “formulier bijzonderheden zaak” dat de gemachtigde van eiser tijdens het gehoor als bedoeld in artikel 5.2 van het Vb met eiser heeft gesproken. Al met al is de rechtbank van oordeel dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om de toestemming van eiser om dit gehoor zonder de aanwezigheid van zijn gemachtigde te laten plaatsvinden te negeren. Verweerder heeft dan ook geen rechtsregel geschonden door dit gehoor aan te vangen, voort te zetten en af te ronden zonder de aanwezig van de gemachtigde van eiser. In zoverre faalt de beroepsgrond.
9. Het dossier biedt voorts geen aanknopingspunten voor de veronderstelling dat eiser niet (goed) in staat is geweest om in het Nederlands te communiceren tijdens het gehoor als bedoeld in artikel 5.2 van het Vb. Het proces-verbaal van dit gehoor geeft er geen blijk van
dat eiser de Nederlandse taal in onvoldoende mate verstond en begreep. Ditzelfde geldt voor de andere verslagen van gesprekken die verweerder met eiser heeft gevoerd op 16 en
20 september 2023. Door de gemachtigde van eiser is ook niet geconcretiseerd welke antwoorden of welke passages erop duiden dat eiser het Nederlands niet goed heeft begrepen. Er is voor verweerder dan ook geen aanleiding geweest om het gehoor als bedoeld in artikel 5.2 van het Vb te houden met de bijstand van een tolk. Ook op dit onderdeel faalt de beroepsgrond.
10. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier inderdaad niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van het bestreden besluit is geïnformeerd over de aspecten die genoemd zijn in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Dit levert weliswaar een schending op, maar deze schending leidt er niet direct toe dat het bestreden besluit onrechtmatig is. Wel leidt de schending tot een belangenafweging. De rechtbank overweegt in dit verband dat de aard van het gebrek relatief klein is. Eiser heeft voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van bewaring gesproken met zijn gemachtigde. Ook ná zijn inbewaringstelling heeft hij bijstand gehad van zijn gemachtigde. Zijn gemachtigde heeft namens hem beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Eiser heeft dus gebruik gemaakt van zijn recht op (gratis) professionele rechtsbijstand en van de hem toekomende procedurele rechten. Ook zonder dat het hem schriftelijk en met bijstand van een tolk is meegedeeld, had het eiser dus duidelijk kunnen worden op welke gronden de maatregel van bewaring aan hem was opgelegd. Bovendien is eiseres na afloop van het gehoor als bedoeld in artikel 5.2 van het Vb erop gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van Duitsland. Ook is het een feit dat eiser vaker in vreemdelingrechtelijke bewaring heeft doorgebracht. Op basis van die ervaring had hij op de hoogte kunnen zijn van zijn rechten. Verder heeft te gelden dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken, zoals hierna uit de rechtsoverweging 13 blijkt. Gelet op dit alles leidt het geconstateerde gebrek niet tot het oordeel dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De ernst van het gebrek weegt immers niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiseres zijn gediend. De beroepsgrond faalt.
De gronden van de maatregel van bewaring
11. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
12. Namens eiser betwist de gemachtigde van eiser de gronden onder 3a, 3b en 3c. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
13. Eiser is naar eigen zeggen zonder een reisdocument naar Nederland teruggekeerd. Onduidelijk is gebleven wanneer hij Nederland weer is ingereisd na zijn gedwongen uitzetting op 13 april 2023. In ieder geval heeft hij zich na zijn terugkomst niet gemeld in het kader van het toezicht op vreemdelingen en beschikte hij, zoals geoordeeld in rechtsoverweging 3, niet over rechtmatig verblijf op grond van het Unierecht. Daarmee zijn de gronden onder 3a en 3b feitelijk juist en afdoende gemotiveerd. De gronden onder 3i, 4c en 4d heeft eiser niet betwist. Ook deze gronden zijn feitelijk juist en afdoende gemotiveerd. De combinatie van de gronden onder 3a, 3b, 3i, 4c en 4d kan de maatregel van bewaring al dragen. Uit deze gronden vloeit voort dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. Dat maakt dat de beroepsgrond al faalt. Het geschilpunt over de grond onder 3c behoeft daarom geen bespreking.
De opportuniteit van de maatregel van bewaring, het lichter middel
14. De gemachtigde van eiser voert aan dat het geen zin heeft gehad om eiser in bewaring te stellen. Eiser heeft immers aangegeven dat hij weer terug zal keren naar Nederland. In het verleden is ook bij herhaling gebleken dat hij na zijn gedwongen uitzetting weer terugkeerde naar Nederland.
15. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de “zin” van de maatregel van bewaring erin gelegen dat er geen garantie was dat eiser zelfstandig gevolg zou geven aan zijn vertrekplicht. Om hem toch te kunnen uitzetten, was de maatregel van bewaring een toereikend middel. Hieraan doet geen afbreuk dat eiser heeft aangekondigd weer terug te zullen keren naar Nederland, zoals hij vaker heeft gedaan. De beroepsgrond faalt dus.
16. Volgens de gemachtigde van eiser heeft verweerder belangrijke medische omstandigheden van eiser niet betrokken bij de beoordeling.
17. Ook deze beroepsgrond treft geen doel. Uit de maatregel van bewaring blijkt afdoende dat verweerder heeft betrokken dat eiser plekken in zijn nek heeft en dat eiser melding heeft gemaakt van zijn psychiatrische problemen. Verweerder heeft kenbaar gemotiveerd dat en waarom deze omstandigheden er niet toe hebben geleid dat verweerder ten aanzien van eiser heeft volstaan met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder de aard en omvang van de gestelde psychiatrische klachten van eiser heeft miskend of onvoldoende heeft onderzocht. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank wat zij in rechtsoverweging 8 heeft geoordeeld over de gestelde toestand van eiser.
Conclusie
18. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank niet van oordeel is dat de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig was.
19. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 oktober 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.