ECLI:NL:RBDHA:2023:17725

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL23.29526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring in vreemdelingenzaken en de beoordeling van voortvarendheid bij uitzetting naar Tunesië

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een Tunesische vreemdeling. De vreemdeling, eiser, was op 23 mei 2023 in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet 2000. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, had deze maatregel opgelegd en later op 15 september 2023 opnieuw een maatregel van bewaring opgelegd. Eiser heeft tegen deze laatste maatregel beroep ingesteld, waarbij hij tevens schadevergoeding heeft verzocht.

De rechtbank heeft het beroep behandeld op 25 september 2023, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. P. Scholtes. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verweerder in de gelegenheid te stellen aanvullende stukken toe te voegen. Na het indienen van deze stukken hebben partijen ingestemd met het achterwege laten van een nadere zitting. De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek gesloten en uitspraak gedaan.

In de overwegingen van de rechtbank werd ingegaan op de duur van de maatregel van bewaring en de voortvarendheid van verweerder in het uitzettingsproces. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was en dat verweerder voldoende voortvarend had gehandeld in het kader van de uitzetting van eiser naar Tunesië. Eiser's beroep werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.29526
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
de vreemdeling, geadministreerd onder de naam
[eiser], eiser V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P. Scholtes), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 23 mei 2023 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel heeft verweerder bij besluit van 15 september 2023 opgeheven.
Eveneens bij besluit van 15 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om verweerder de gelegenheid te bieden bepaalde stukken aan het dossier toe te voegen en om eiser de gelegenheid te bieden hierop te reageren. Dit is gebeurd. Met instemming van partijen blijft een nadere zitting achterwege. De rechtbank sluit heden het onderzoek en doet uitspraak.

Overwegingen

1. Eiser is geadministreerd onder de naam [eiser] , van Tunesische nationaliteit en geboren op [geboortedatum] 1960. Eiser betwist de juistheid van deze gegevens.
2. Eiser stelt dat de maatregel van 23 mei 2023 langer heeft geduurd dan de toegestane termijn van zes weken.1 Verweerder heeft op 1 juni 2023 een voornemen uitgebracht op zijn asielaanvraag. Daarin is onder meer vermeld:
“Op 23 mei 2023 bent u in vreemdelingenbewaring gesteld op grond van artikel 59b Vw. Als uw asielaanvraag wordt afgewezen, zal deze vrijheid ontnemende maatregel met ten hoogste drie maanden worden verlengd. Dat baseer ik op artikel 59b, derde lid, Vw. Ik ben van plan om uw vreemdelingenbewaring voort te zetten, omdat er nog onderzoek nodig is naar uw identiteit en nationaliteit.”
Volgens eiser betreft deze mededeling geen reëel besluit tot verlenging van de maatregel2 van 23 mei 2023, maar slechts een voornemen daartoe. Er heeft dus geen verlenging van die eerdere maatregel plaatsgevonden, als gevolg waarvan die maatregel te lang en dus onrechtmatig heeft voortgeduurd. Volgens eiser werkt dit door in de rechtmatigheid van de huidige maatregel van bewaring.
3. De rechtbank volgt eiser hierin niet. Het voornemen van 1 juni 2023 maakt onderdeel uit van het uiteindelijke besluit van 19 juni 2023 op de asielaanvraag van eiser. Met het afwijzende besluit van 19 juni 2023 is de aankondiging in het voornemen van
1 juni 2023 over de toepassing van artikel 59, derde lid, van de Vw, van kracht geworden. Aldus is er geen sprake van een situatie waarin de maatregel van bewaring van 23 mei 2023 maximaal zes weken zou hebben geduurd. De beroepsgrond faalt al om die reden, zodat hetgeen eiser in dit verband overigens heeft aangevoerd geen bespreking meer behoeft.
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat; 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van
1. Zie artikel 59b, tweede lid, van de Vw.
2 Als bedoeld in artikel 59b, derde lid, van de Vw.
het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft.
5. Eiser betwist de juistheid van de zware grond onder 3d. De rechtbank stelt vast dat eiser de overige gronden van de maatregel van bewaring niet heeft betwist. Deze overige gronden zijn feitelijk juist en afdoende gemotiveerd. Zij kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Een bespreking van de beroepsgrond die gericht is tegen de zware grond onder 3d kan daarom achterwege blijven. De beroepsgrond faalt dus.
6. Verweerder heeft op 8 januari 2023 een verzoek tot afgifte van een laissez-passer (lp) ingediend bij de Tunesische autoriteiten. In dit verband heeft verweerder geregeld vertrekgesprekken met eiser gevoerd en heeft hij geregeld gerappelleerd bij de Tunesische autoriteiten. Eiser is op 28 augustus 2023 in persoon gepresenteerd bij de Tunesische autoriteiten. De Tunesische autoriteiten hebben de lp-aanvraag in behandeling genomen. De enkele omstandigheid dat de Tunesische autoriteiten tot op heden nog geen reactie hebben afgegeven, is onvoldoende voor het oordeel dat het zicht op de uitzetting van eiser naar Tunesië ontbreekt of dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de uitzetting van eiser. Ook de omstandigheid dat het onderzoek naar de identiteit van eiser nog loopt, leidt er niet toe dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt. Dit onderzoek vindt immers niet plaats door verweerder in het kader van de voorgenomen uitzetting van eiser, maar door het OM in het kader van een strafrechtelijke procedure. Deze procedures staan los van elkaar. Het handelen van het OM regardeert verweerder niet. De beroepsgrond treft dus geen doel.
7. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.