ECLI:NL:RBDHA:2023:17719

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 september 2023
Publicatiedatum
20 november 2023
Zaaknummer
NL23.29749
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van vreemdeling en proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, waarbij hem op 15 september 2023 de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser stelde dat de uitreiking van de maatregel in strijd was met de wet, omdat hij niet op de hoogte was gebracht van de redenen voor de bewaring en de procedures om hiertegen op te komen. De rechtbank heeft de zaak op 25 september 2023 behandeld, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtsgeldig was uitgereikt, ondanks dat niet volledig was voldaan aan de informatieplicht. Eiser had weliswaar niet alle informatie ontvangen, maar was op de hoogte van zijn rechten en had gebruik gemaakt van de mogelijkheid om rechtsbijstand aan te vragen. De rechtbank concludeerde dat het gebrek in de informatie niet leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangen van de openbare orde zwaarder wogen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Wel werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.674,00, vanwege het geconstateerde gebrek in de informatievoorziening.

De uitspraak is openbaar gemaakt op 27 september 2023 en tegen deze uitspraak kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.29749
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. F. Fonville), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S. Faddach).

Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 1971.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat de uitreiking van de maatregel van bewaring in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft plaatsgevonden. Er is geen ondertekende maatregel aan hem uitgereikt. Verder heeft verweerder hem bij de uitreiking van de maatregel van bewaring niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen. Dat is ook in strijd met artikel 5, tweede lid, van het EVRM.
3. De rechtbank overweegt als volgt. In artikel 5.3, eerste lid, van de Vb staat:
“1. De maatregel waarbij de bewaring op grond van artikel 59, 59a of 59b van de Wet wordt
opgelegd wordt gedagtekend en ondertekend; de maatregel wordt met redenen omkleed. Aan de vreemdeling op wie de maatregel betrekking heeft, wordt onmiddellijk een afschrift daarvan uitgereikt. De vreemdeling wordt daarbij schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij deze verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, alsook van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.”
4. De rechtbank oordeelt dat verweerder de maatregel van bewaring rechtsgeldig heeft uitgereikt. In de maatregel, die om 11.25 uur digitaal is ondertekend, staat: “een afschrift van deze maatregel is onmiddellijk aan de vreemdeling uitgereikt”. Dit moet zo gelezen worden dat de maatregel eerst is ondertekend, en vervolgens aan eiser is uitgereikt. De rechtbank ziet geen aanleiding om eraan te twijfelen dat dit ook zo gebeurd is. Verweerder heeft echter niet volledig voldaan aan de eisen genoemd in de laatste zin van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. Eiser verstaat de Nederlandse taal en de met redenen omklede maatregel van bewaring is, inclusief beroepsclausule, onmiddellijk aan hem uitgereikt, Niet blijkt echter dat aan eiser is uitgelegd dat hij bij een beroep tegen de maatregel van bewaring recht heeft op gratis rechtsbijstand.
5. Er is dus sprake van een gebrek. Dit leidt niet zonder meer tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Er dient een belangenafweging plaats te vinden.
6. De rechtbank overweegt dat het gaat om een relatief gering gebrek. Aan eiser is voorafgaand aan het opleggen van de maatregel van bewaring mondeling meegedeeld dat hij recht heeft op rechtsbijstand en vertegenwoordiging. Eiser was dus op de hoogte van zijn rechten en heeft die ook uitgeoefend. Aan eiser op initiatief van verweerder al voor het gehoor een advocaat toegewezen. Deze heeft er vervolgens voor gekozen niet bij het gehoor aanwezig te zijn. Met de toewijzing van een advocaat aan eiser en de acceptatie door de gemachtigde van die toewijzing is voorzien in de professionele rechtsbijstand waar eiser recht op heeft. De gemachtigde heeft vervolgens op 19 september 2023 het beroep ingesteld. Hoewel dus niet is gebleken dat de informatie die genoemd wordt in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb tijdens of vlak na de uitreiking van de maatregel van bewaring volledig aan eiser kenbaar is gemaakt, heeft eiser ook zonder deze mededeling gebruik gemaakt van de hem toekomende procedurele rechten. Verder is van belang dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken (zie hierna onder 7 en 8). De rechtbank is daarom van oordeel dat het eerder genoemde gebrek niet maakt dat de bewaring onrechtmatig is, omdat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Eiser heeft geen andere feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou moeten worden geoordeeld dat hij door het geconstateerde gebrek in zijn belangen is geschaad. De beroepsgrond slaagt daarom niet. Wel ziet de rechtbank hierin aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De gronden van de maatregel van bewaring
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder moet dit motiveren aan de hand van de gronden in artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb). Verweerder heeft als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer; en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd niet heeft betwist. De rechtbank is van oordeel dat de gronden en de motivering daarvan de maatregel van bewaring kunnen dragen.
Conclusie
9. Ook met inachtneming van de ambtshalve toetsing waartoe zij gehouden is, is de rechtbank van oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek niet op enig moment onrechtmatig was.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, gelet op het geconstateerde gebrek wat betreft artikel 5.3, eerste lid, van het Vb zoals hiervoor vermeld onder 6. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
27 september 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.