In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Sri Lankaanse vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd onder de beperking 'verblijf als familie- of gezinslid bij [referent]', die op 8 mei 2020 door de Staatssecretaris werd ingetrokken. Eiseres heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van eiseres op 17 maart 2023 behandeld, waarbij partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres sinds 2013 in Nederland verblijft en eerder in het bezit was van een verblijfsvergunning als au pair. De intrekking van de verblijfsvergunning was gebaseerd op het feit dat eiseres niet had aangetoond dat zij en haar referent in de relevante periode een duurzame en exclusieve relatie hadden. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom de intrekking niet zou leiden tot schending van artikel 8 van het EVRM, dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt.
In het bestreden besluit van 1 december 2022 werd eiseres opnieuw een verblijfsvergunning verleend, maar de rechtbank oordeelde dat de belangenafweging die de Staatssecretaris had gemaakt in het nadeel van eiseres was uitgevallen. De rechtbank concludeerde dat de intrekking van de verblijfsvergunning geen strijd opleverde met artikel 8 van het EVRM, omdat eiseres niet had aangetoond dat zij aan de voorwaarden voldeed. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.