In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag over de intrekking van de bijstandsuitkering. Eiser ontving sinds 14 mei 2019 bijstand naar de norm voor een alleenstaande, waarbij 18% van het netto minimumloon in mindering werd gebracht omdat hij geen woonkosten betaalde, ook wel de daklozennorm genoemd. Op 12 oktober 2021 heeft verweerder de bijstandsuitkering van eiser per 1 september 2021 ingetrokken, omdat eiser niet de gevraagde informatie over zijn verblijfplaatsen en bankafschriften had overgelegd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 18 januari 2022. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 11 oktober 2023 is eiser niet verschenen, maar verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet tijdig heeft gereageerd op de verzoeken om informatie, waardoor het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. Eiser heeft aangevoerd dat hij te ziek was om te reageren, omdat hij Corona had en bang was voor de ziekte. Hij ontving vanaf 17 november 2021 weer bijstand.
De rechtbank heeft overwogen dat, gezien de bijzondere omstandigheden van de zaak, er aanleiding is om eiser vanaf 1 september 2021 bijstand naar de daklozennorm toe te kennen. Verweerder heeft erkend dat er geen onrechtmatigheden zijn gebleken uit de latere aanvraag van eiser. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het primaire besluit herroepen. Tevens is bepaald dat verweerder het griffierecht aan eiser moet vergoeden. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding, omdat eiser zich niet heeft laten bijstaan door een beroepsmatig rechtsbijstandverlener.