ECLI:NL:RBDHA:2023:17676

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 oktober 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
SGR 23/1302
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen en dwangsom in bestuursrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 13 oktober 2023, wordt het beroep van eiser tegen het niet tijdig beslissen van het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk behandeld. Eiser had bezwaar ingediend tegen een besluit van verweerder met betrekking tot een proef voor verkeersveiligheid, maar verweerder had niet tijdig op dit bezwaar beslist. Eiser heeft vervolgens een ingebrekestelling verzonden, maar verweerder ontving deze pas een dag later. De rechtbank oordeelt dat het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk is, omdat verweerder inmiddels op het bezwaar had beslist.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van eiser tegen het dwangsombesluit beoordeeld. Verweerder had een dwangsom vastgesteld van € 299,- voor een periode van dertien dagen, maar eiser was van mening dat dit bedrag te laag was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsom over een periode van veertien dagen verschuldigd is en heeft deze vastgesteld op € 322,-. Tevens heeft de rechtbank verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan eiser, die zijn vastgesteld op € 418,50, en het griffierecht van € 184,- moet door verweerder aan eiser worden vergoed. De rechtbank concludeert dat het dwangsombesluit onjuist was en vernietigt dit.

De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1302

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 13 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: F. van der Tempel),
en

het college van burgemeester en wethouders van Bodegraven-Reeuwijk, verweerder

(gemachtigde: mr. E.C.M. Waleboer)

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep tegen het niet tijdig beslissen van verweerder op het bezwaar van eiser.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
3. Op 2 mei 2022 heeft verweerder eiser geïnformeerd over een proef voor verkeersveiligheid, waarmee de verkeerssituatie tijdelijk zou worden aangepast. Daartegen heeft eiser op 25 mei 2022 bezwaar ingediend. Verweerder heeft met de brief van 1 september 2022 de beslistermijn verlengd tot 13 oktober 2022. Omdat een reactie uitbleef, heeft eiser op 25 januari 2023 om 11.00 uur een ingebrekestelling gepost in de brievenbus van verweerder. Omdat ook hierop een besluit uitbleef, heeft eiser op 13 februari 2023 een beroep niet tijdig beslissen ingesteld en de rechtbank daarbij verzocht om de door verweerder verbeurde dwangsom vast te stellen.
4. Op 22 februari 2023 heeft verweerder alsnog op het bezwaar van eiser beslist.
Omdat verweerder inmiddels een besluit heeft genomen, is er geen procesbelang meer bij beoordeling van het beroep wegens het niet tijdig beslissen. De rechtbank zal het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom niet-ontvankelijk verklaren.
5. Verweerder heeft bij besluit van 3 maart 2023 de hoogte van de door hem aan eiser te betalen dwangsom berekend over een periode van dertien dagen, en vastgesteld op
€ 299,-. Eiser stelt dat de dwangsom door verweerder op een te laag bedrag is vastgesteld. Het beroep wegens het niet tijdig beslissen is dan ook van rechtswege medegericht tegen het dwangsombesluit. [2]
6. De eerste dag waarop een dwangsom verschuldigd is, is twee weken na de dag van ontvangst van de ingebrekestelling. Verweerder zegt dat elke ochtend om 09:00 uur de brievenbus van het gemeentehuis wordt geleegd. Op 25 januari 2023 is om die tijd de ingebrekestelling van eiser niet aangetroffen in de brievenbus van het gemeentehuis. Verweerder trof die aan op 26 januari 2023. Die praktijk van verweerder vindt de rechtbank niet in strijd met enige rechtsregel of -beginsel. Eiser had de ontvangst kunnen bewerkstelligen door de brief via een loket van de gemeente te bezorgen bij verweerder. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat de brief op 25 januari 2023 door verweerder is ontvangen. Verweerder heeft de ingebrekestelling op 26 januari 2023 ontvangen.
De laatste dag waarover de dwangsom is verschuldigd is, is de datum van toezending van de beslissing op het bezwaar. [3] De rechtbank volgt eiser in het standpunt dat de beslissing op bezwaar is verstuurd op 23 februari 2023, en niet een dag eerder zoals verweerder stelt. Mogelijk heeft verweerder al op 22 februari 2023 de beslissing op bezwaar aangebracht bij PostNL, maar dat neemt niet weg dat de poststempel, gedateerd op 23 februari 2023, leidend is bij het bepalen van de verzenddatum. [4]
7. Omdat eiser daartoe heeft verzocht, zal de rechtbank de hoogte van de dwangsom zelf vaststellen. Uit het bovenstaande volgt dat verweerder naar oordeel van de rechtbank een dwangsom heeft verbeurd over een periode van 14 dagen. De rechtbank stelt de dwangsom daarom vast op € 322-. [5]
8. Omdat de rechtbank het beroep voor zover dat is gericht tegen het dwangsombesluit gegrond verklaard, moet verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
9. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat het in zijn verweerschrift gedane aanbod om uit coulance alsnog een bedrag van € 58,- aan eiser te betalen, niet maakt dat er sprake is van tegemoetkoming. Feit blijft dat het dwangsombesluit ongewijzigd onjuist is. De rechtbank veroordeelt verweerder dan ook in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor van 0,5). [6] De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van licht gewicht is, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en de hoogte van een dwangsom verschuldigd is.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover dit is gericht tegen het dwangsombesluit gegrond;
- vernietigt het dwangsombesluit;
- stelt de door verweerder reeds verbeurde dwangsom vast op € 322,-.
- veroordeelt verweerder tot een betaling van € 418,50 aan proceskosten aan eiser;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser moet vergoeden;
- verklaart het beroep wegens niet tijdig beslissen niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 13 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Artikel 4:19, eerste lid, van de Awb.
3.Zie artikel 3:40, in samenhang met 3:41, eerste lid, van de Awb.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, van 14 augustus 2015, (ECLI:NL:RVS:2015:2674).
5.Artikel 4:17, tweede lid, van de Awb.
6.Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht.