ECLI:NL:RBDHA:2023:17665

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 januari 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
C/09/638781/KG RK 22-1410
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen rechter wegens vermeende partijdigheid

Op 2 januari 2023 heeft de meervoudige wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag het wrakingsverzoek van verzoekster afgewezen. Verzoekster had de wraking ingediend tegen mr. D. Jongsma, de rechter die eerder een zaak had behandeld waarbij verzoekster partij was. Verzoekster stelde dat deze eerdere betrokkenheid de rechter partijdig maakte. De wrakingskamer oordeelde echter dat er geen bijzondere omstandigheden waren die de objectieve onpartijdigheid van de rechter in twijfel trokken. De enkele omstandigheid dat de rechter eerder een zaak heeft behandeld, is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat de rechter niet onpartijdig is.

Daarnaast richtte het verzoek zich tegen procedurele beslissingen van de rechter, zoals het uitstellen van de mondelinge behandeling en het toelaten van nieuwe stukken van de wederpartij. De wrakingskamer oordeelde dat deze procedurele beslissingen geen grond voor wraking opleveren, tenzij ze blijk geven van vooringenomenheid, wat in dit geval niet was aangetoond. De wrakingskamer concludeerde dat verzoekster voldoende gelegenheid had gekregen om haar standpunt kenbaar te maken en dat de rechter niet de schijn van partijdigheid had gewekt.

De wrakingskamer heeft het verzoek tot wraking afgewezen en bepaald dat de behandeling van de hoofdzaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Wrakingskamer
wrakingnummer 2022/85
zaak- /rekestnummer: C/09/638781 / KG RK 22-1410
Beslissing van 2 januari 2023
van de meervoudige wrakingskamer van de rechtbank op het verzoek van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen: verzoekster,
strekkende tot de wraking van
mr. D. Jongsma,
rechter in deze rechtbank,
hierna te noemen: de rechter.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 3 oktober 2022;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 14 november 2022;
- het schriftelijke wrakingsverzoek van 21 november 2022;
- de schriftelijke reactie van de rechter van 8 december 2022.
1.2.
Op 19 december 2022 is het verzoek tot wraking ter zitting behandeld. Verzoekster is verschenen. De rechter heeft laten weten niet te zullen verschijnen.

2.Het wrakingsverzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de zaak met nummer 9972055 RL EXPL 22-10648 tussen verzoekster en de besloten vennootschap Evidensia Dierenklinieken. Partijen zijn uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van de hoofdzaak op 3 oktober 2022. Verzoekster is verschenen. De gemachtigde van de wederpartij in de hoofdzaak is niet verschenen op het tijdstip van de zitting. De griffier heeft vervolgens met het kantoor van deze gemachtigde gebeld en vernomen dat de gemachtigde positief getest was op Corona. Dit was eerder op de ochtend al telefonisch aan de administratie van de rechtbank doorgegeven. De zitting is vervolgens niet doorgegaan en partijen zijn uitgenodigd voor een zitting op 14 november 2022. Na afloop van de inhoudelijke behandeling heeft de rechter de wederpartij in de gelegenheid gesteld om nadere bewijsstukken in te brengen. Verder heeft de rechter verzoekster een termijn gegeven om te reageren op de ter zitting overgelegde en eventueel nog nader te overleggen stukken van de wederpartij en om zelf stukken in te brengen.
2.2.
Verzoekster heeft, zoals blijkt uit het schriftelijke verzoek en nader is toegelicht bij de mondelinge behandeling, het volgende aan haar verzoek ten grondslag gelegd. De rechter heeft eerder een huurzaak behandeld waarbij verzoekster partij was. Verzoekster meent dat de rechter hierdoor partijdig is. Dit komt volgens verzoekster ook terug in de gang van zaken tijdens de beide zittingen. Zo heeft de rechter op 3 oktober 2022 ten onrechte geen verstekvonnis gewezen en de mondelinge behandeling tegen de bezwaren van verzoekster in naar een andere dag verplaatst. Dit terwijl eerder tegen verzoekster wél een verstekvonnis is gewezen. Op de zitting van 14 november 2022 heeft de rechter toegestaan dat de wederpartij buiten de 10-dagentermijn nieuwe stukken in het geding bracht. Verzoekster wijst erop dat zij andere stukken van de wederpartij heeft ontvangen dan de rechter. Ook heeft de wederpartij op deze zitting meerdere inbreuken gemaakt op het spreekrecht van verzoekster. De rechter heeft dit toegestaan. Tot slot heeft de rechter geen schikkingsvoorstel gedaan en heeft zij gezegd dat verzoekster alles moet betalen als de wederpartij gelijk krijgt.
2.3.
De rechter heeft laten weten niet in de wraking te berusten en heeft op het verzoek gereageerd. Die reactie wordt hierna voor zover nodig besproken.

3.De beoordeling

3.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij of zij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid.
3.2.
Verzoekster is van mening dat de rechter vooringenomen zou kunnen zijn omdat zij eerder een zaak heeft behandeld waarbij zij partij was. Volgens vaste rechtspraak brengt de enkele omstandigheid dat de rechter eerder vonnis heeft gewezen in een zaak van dezelfde partij niet mee dat die rechter naar objectieve maatstaven niet langer vermoed wordt onpartijdig te zijn. Van dit uitgangspunt kan afgeweken worden, als er sprake is van bijzondere omstandigheden. Van zulke omstandigheden is de wrakingskamer niet gebleken (en daarover heeft verzoekster ook niets gesteld).
3.3.
De omstandigheid dat verzoekster het niet eens is met het uitstel van de mondelinge behandeling van de zaak op 3 oktober 2022 en met het toelaten van nieuwe stukken van de wederpartij op de zitting van 14 november 2022, levert naar het oordeel van de wrakingskamer geen grond voor wraking op. Dit zijn namelijk procedurele beslissingen. Hetzelfde geldt voor het niet wijzen van een verstekvonnis; dit vloeit voort uit de regels van het burgerlijk procesrecht. Procedurele beslissingen kunnen in beginsel geen grond vormen voor wraking. Dit is alleen anders als (de motivering van) die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die de beslissing heeft genomen. Dat van zo’n situatie sprake is, is onvoldoende gesteld en niet gebleken.
3.4.
Voor zover tijdens de mondelinge behandeling van de zaak op 14 november 2022 een inbreuk op het spreekrecht van verzoekster is gemaakt omdat zij meerdere keren is onderbroken door de gemachtigde van de wederpartij, ziet de wrakingskamer hierin geen aanknopingspunt voor (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid of vooringenomenheid van de rechter. Zo volgt uit het proces-verbaal van deze zitting niet dat verzoekster onvoldoende de gelegenheid heeft gekregen om haar standpunt kenbaar te maken. Bovendien heeft de rechter na afloop van de mondelinge behandeling een schriftelijke ronde ingelast. De opmerking van de rechter dat verzoekster alles moet betalen als de wederpartij in het gelijk wordt gesteld, brengt op zichzelf nog niet met zich dat de rechter al een eindoordeel heeft willen geven. De wrakingskamer is van oordeel dat de rechter tijdens de mondelinge behandeling niet de objectief gerechtvaardigde schijn van partijdigheid of vooringenomenheid heeft doen ontstaan. Ten slotte geldt dat het een kwestie van aan de rechter voorbehouden regie is of zij ter zitting de mogelijkheid van een schikking onderzoekt. Aanknopingspunten dat het nalaten van dit onderzoek meebrengt dat sprake is van (gewekte schijn van) partijdigheid van de rechter heeft verzoekster niet gesteld en zijn ook niet gebleken.

4.De beslissing

De wrakingskamer
4.1.
wijst het verzoek tot wraking af;
4.2.
bepaalt dat de behandeling van de onder 2.1. vermelde procedure wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
4.3.
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoekster;
• de wederpartij in de hoofdzaak;
• de rechter;
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, J. Brandt en S.E. Postema, in tegenwoordigheid van de griffier mr. J.C. de Grauw en in het openbaar uitgesproken op 2 januari 2023.
de griffier de voorzitter
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.