ECLI:NL:RBDHA:2023:17644

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
AWB - 23 _ 5012
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bijstand of vertegenwoordiging in Woo-zaken en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die bijstand of vertegenwoordiging door de Nationale ombudsman was geweigerd. Het bestreden besluit, dat op 25 juli 2023 was genomen, hield in dat verzoeker voor een periode van zes maanden geen bijstand of vertegenwoordiging mocht ontvangen in zaken die verband houden met de Wet open overheid (Woo). Verweerder stelde dat verzoeker de Woo misbruikte voor andere doeleinden dan waarvoor de wet bedoeld is, en dat zijn verzoeken voortkwamen uit persoonlijke rancune. De voorzieningenrechter oordeelde dat het spoedeisend belang bij het verzoek om voorlopige voorziening niet voldoende zwaarwegend was om het verzoek toe te wijzen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de vraag naar de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet eenvoudig te beantwoorden was en dat de belangen van verweerder zwaarder wogen dan die van verzoeker. Het verzoek om een voorlopige voorziening werd afgewezen, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

Rechtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/5012 WOO
uitspraak van de voorzieningenrechter van 4 oktober 2023 op het verzoek om voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [woonplaats] (Frankrijk), verzoeker,

tegen

de Nationale ombudsman, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Scheppink).

Inleiding

Verweerder heeft bij besluit van 25 juli 2023 (het bestreden besluit) bijstand of vertegenwoordiging door verzoeker per direct voor een duur van 6 maanden geweigerd [1] . Deze weigering heeft betrekking op alle handelingen die verband houden met verzoeken op grond van de Wet open overheid (Woo), zoals het indienen van een verzoek en het inzetten van rechtsmiddelen. Het door verzoeker hiertegen gemaakte bezwaar is aangemerkt als rechtstreeks beroep (SGR 23/5312 WOO).
In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker [2] naar aanleiding van het bestreden besluit.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om uitspraak te doen zonder zitting.
Standpunten van partijen
2. Verweerder heeft zich, onder meer onder verwijzing naar besluiten van
12 december 2022 en 14 april 2023, op het standpunt gesteld dat verzoeker bij het doen van verzoeken op grond van de Woo - hetzij in persoon, hetzij in relatie tot Stichting [naam stichting] (hierna: de Stichting) - de Woo gebruikt voor een ander doel dan waarvoor de wet is bedoeld. De gedragingen en handelwijze bij het doen van verzoeken, evenals de procedures die daarmee samenhangen, zijn kennelijk gedaan vanuit persoonlijke rancune tegen verweerder dan wel met als doel de organisatie van verweerder te ontregelen. Verweerder concludeert hieruit dat sprake is van misbruik van recht. Verweerder heeft het bestreden besluit genomen omdat dit misbruik zich volgens verweerder voortzet in de verzoeken die worden ingediend door derden waarbij verzoeker als gemachtigde optreedt. Daarbij wijst verweerder op het feit dat deze derden vaak eerst een verzoek doen over informatie die henzelf betreft en vervolgens verzoeken doen over onderwerpen die overeenkomen of in lijn liggen met onderwerpen waarover verzoeker of de Stichting informatie heeft opgevraagd. Ook is opvallend dat deze verzoeken namens derden eerst binnenkwamen nadat jegens verzoeker zelf misbruik van recht was aangenomen. Ten slotte acht verweerder de duur van de weigering passend bij de ernst van de gedragingen, aldus verweerder.
3. Verzoeker heeft verwezen naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van
30 maart 2023 [3] , waarin zijn verzoek om een voorlopige voorziening in verband met het gehandhaafde besluit van 12 december 2022 (deels) is toegewezen, in die zin dat verzoeker in ieder geval totdat op het beroep [4] is beslist, niet meer wordt beperkt in het indienen van Woo-verzoeken. Voorts heeft hij verwezen naar de uitspraken van 18 juli 2023 [5] , waarbij het (rechtstreeks) beroep van de betrokkenen gegrond is verklaard, de bestreden besluiten van 14 april 2023 (houdende de buiten behandelingstelling van Woo-verzoeken) als zijnde evident onrechtmatig zijn vernietigd en is bepaald dat verweerder een nieuw besluit moet nemen op de Woo-verzoeken met inachtneming van deze uitspraken.
Verzoeker stelt dat ook het bestreden besluit evident onrechtmatig is en vraagt de voorzieningenrechter daarom om schorsing van dit besluit totdat op het beroep is beslist.
Overwegingen
4. Nu het bestreden besluit ertoe strekt dat verzoeker is geweigerd als gemachtigde bij verweerder en dit direct van invloed is op de wijze van afdoening van de zaken die nog bij verweerder lopen waarin verzoeker deze rol heeft, is het spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening gegeven.
5. Zoals de voorzieningenrechter al in de genoemde eerdere uitspraken heeft overwogen is de kern van het geschil tussen partijen of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat verzoeker misbruik van recht kan worden verweten bij het indienen van verzoeken op grond van de Woo. Daarbij is tevens aangegeven dat deze vraag niet eenvoudig kan worden beantwoord en zich daarom niet leent voor beoordeling in een voorlopige voorzieningenprocedure. Inmiddels zijn partijen ermee bekend dat een meervoudige kamer van deze rechtbank een aantal beroepen zal behandelen op 13 december 2023. De voorzieningenrechter is ermee bekend dat het beroep dat over deze vraag gaat daarvan onderdeel uitmaakt. Partijen zullen zeer binnenkort een uitnodiging voor die zitting ontvangen.
6. De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat de vraag naar de (on)rechtmatigheid van het bestreden besluit in belangrijke mate samenhangt met het al dan niet bestaan van misbruik van recht. Indien zou worden geoordeeld dat verweerder dit ten onrechte aan verzoeker tegenwerpt, zou immers de grondslag aan het bestreden besluit komen te ontvallen, terwijl in het geval verweerder dit terecht tegenwerpt, de kans groot is dat het bestreden besluit in stand kan blijven. Gelet op deze samenhang is de voorzieningenrechter van oordeel dat de vraag naar de rechtmatigheid van het bestreden besluit niet eenvoudig van aard is, zich niet leent voor beantwoording in deze voorlopige voorzieningenprocedure en dat daarmee gegeven is dat evenmin kan worden geoordeeld dat het bestreden besluit evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter zal daarom aan de hand van een belangenafweging bepalen of het verzoek om een voorlopige voorziening al dan niet moet worden toegewezen.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat het spoedeisend belang in deze zaak onvoldoende zwaarwegend is om tot toewijzing van de voorlopige voorziening over te gaan. Hierbij weegt mee dat de Woo-verzoeken die verzoeker als gemachtigde begeleidt naar hun aard niet bijzonder spoedeisend zijn en verzoeker niet heeft gesteld financieel afhankelijk te zijn van het voeren van deze procedures. Daartegenover staat het belang van verweerder om totdat in rechte duidelijk wordt of al dan niet sprake is van misbruik van recht, geen (veelheid aan) procedures te hoeven behandelen waarin dit mogelijk doorwerkt. Nu, zoals hiervoor overwogen, de bodemprocedure daarover binnen afzienbare termijn door de rechtbank zal worden behandeld, bestaat gelet op het voorgaande geen aanleiding de belangen van verzoeker zwaarder te laten wegen dan de belangen van verweerder.

Conclusie en gevolgen

8. Het verzoek om een voorlopige voorziening zal worden afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 oktober 2023.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen verzet of hoger beroep open

Voetnoten

1.Besluit kenmerk (1791306), op grond van artikel 2:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Kenmerk 20230728 – 1.
3.SGR 23/1651.
4.SGR 23/1926.
5.SGR 23/4651, SGR 23/4660, SGR 23/4662 tot en met SGR 23/4667.