ECLI:NL:RBDHA:2023:17611

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
09/276049-22
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zedenzaak met seksueel misbruik van minderjarigen en kinderporno

Op 17 november 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zedenzaak waarbij de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 1991, is veroordeeld voor het seksueel misbruik van twee minderjarige slachtoffers, die respectievelijk 1 en 2 jaar oud waren. De verdachte en haar toenmalige vriend hebben de slachtoffers misbruikt en kinderporno vervaardigd en in bezit gehad. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de slachtoffers onder haar zorg had en dat het misbruik plaatsvond in een vertrouwensrelatie. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, met aftrek van voorarrest, en tot terbeschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. De rechtbank heeft de ernst van de feiten benadrukt, waarbij het seksueel misbruik van zeer jonge kinderen en de vervaardiging van kinderpornografisch materiaal als bijzonder grievend zijn aangemerkt. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die verminderd toerekeningsvatbaar is geacht, maar heeft geoordeeld dat dit niet leidt tot ontslag van rechtsvervolging. De vordering van de benadeelde partij is gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte is veroordeeld tot betaling van € 8.000,00 aan immateriële schadevergoeding.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/276049-22
Datum uitspraak: 17 november 2023
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1991 te [geboorteplaats] ,
[adres]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting voor vrouwen te
Nieuwersluis.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 17 februari 2023, 5 april 2023, 3 juli 2023 en 29 september 2023 (alle pro forma), 26 oktober 2023 (inhoudelijke behandeling) en 3 november 2023 (sluiting onderzoek ter terechtzitting).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. P.M. Kampen en van hetgeen door de verdachte en haar raadsman mr. M.D.A. Stam naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 17 februari 2023. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
Kort gezegd houdt de tenlastelegging in dat de verdachte
  • feit 1: samen met medeverdachte bij een minderjarige [naam 1] (hierna ook: slachtoffer 1), die toen jonger dan twaalf jaar was en aan haar zorg was toevertrouwd, van seksuele aard en/of strekking heeft verricht, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam, in de periode van 12 februari 2022 tot en met 27 augustus 2022 in Nederland;
  • feit 2: samen met medeverdachte bij een minderjarige [naam 2] (hierna ook slachtoffer 2), die toen jonger dan twaalf jaar was, handelingen van seksuele aard en/of strekking heeft verricht, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam, in de periode van 28 juni 2022 tot en met 29 juni 2022 te Leiden;
  • feit 3: samen met medeverdachte afbeeldingen en gegevensdragers met daarop seksuele gedragingen waarbij minderjarigen, onder wie de slachtoffers 1, 2 en twee andere minderjarigen [naam 3] en [naam 4] (hierna ook: slachtoffers 3 en 4) als ook onbekend gebleven personen, waren betrokken onder meer heeft verspreid, vervaardigd, verworven en in bezit gehad, en van het plegen hiervan een gewoonte heeft gemaakt. Dit in de periode van 2 februari 2018 tot en met 14 november 2022 in Nederland.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van
- het onder 1 en 2 ten laste gelegde, met dien verstande dat de verdachte partieel dient te worden vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde laten aanraken/vastpakken van een penis; en
- het ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde voor zover inhoudende dat de verdachte met een ander kinderporno heeft vervaardigd van slachtoffers 1 en 2 en kinderporno van slachtoffer 3 in bezit heeft gehad, over de periode van 11 mei 2021 tot en met 9 november 2022; en ter zake van het overige tot vrijspraak.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd, met dien verstande dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van
- hetgeen ten laste is gelegd ter zake van slachtoffer 4 en
- het maken van een gewoonte van het vervaardigen en in het bezit hebben van de beelden.
3.3
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
De rechtbank zal voor de feiten 1, 2 en 3 volstaan met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, nu de bewezen verklaarde feiten betreft die de verdachte heeft bekend en waarover zij daarna niet anders heeft verklaard, en ten aanzien waarvan de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit.
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 26 oktober 2023;
Ten aanzien van de feiten 1 en 3
3. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 5] , opgemaakt op 18 november 2022 (p. 529-537);
4. Het proces-verbaal van bevindingen ‘beschrijving 2 KP video's’, opgemaakt op 9 november 2022 (p. 564-567);
5. Het proces-verbaal van bevindingen ‘misbruik video [naam 1] verstuurd in WhatsApp’, opgemaakt op 11 januari 2023 (p. 571-575);
6. Het proces-verbaal van bevindingen ‘aantreffen foto van het slachtoffer [naam 1] op de boot’, opgemaakt op 19 januari 2023 (p. 585-592);
Ten aanzien van de feiten 2 en 3
7. Het proces-verbaal van aangifte door [naam 6] , opgemaakt op 27 januari 2023 (p. 596-603);
8. Het proces-verbaal van bevindingen ‘aantreffen afbeeldingen slachtoffer [naam 2] , opgemaakt op 10 januari 2023 (p. 607-614);
9. Het proces-verbaal van bevindingen ‘Whatsapp gesprek - Misbruik [naam 2] in bad’, opgemaakt op 15 december 2022 (p. 620-624);
10. Het proces-verbaal van bevindingen ‘aantreffen foto’s misbruik slachtoffer in rode onesie’, opgemaakt op 11 januari 2023 (p. 666-669);
Ten aanzien van feit 3 voorts
11. Het proces-verbaal van bevindingen ‘bevindingen kinderpornografisch materiaal’, opgemaakt op 25 januari 2023 (p. 780-789);
Partiele vrijspraak
De rechtbank acht, met de officier van justitie en de verdediging , niet wettig en overtuigend bewezen het onder 2 te laste gelegde laten aanraken / vastpakken van een penis en van hetgeen meer is ten laste gelegd dan het vervaardigen en het bezit van kinderpornografische afbeeldingen van de slachtoffers 1, 2 en 3.
De rechtbank zal de verdachte van die onderdelen van het tenlastegelegde vrijspreken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
1.
zij in de periode van 12 februari 2022 tot en met 27 augustus 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, met [naam 1] , geboren op [geboorte datum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt en die aan de zorg of waakzaamheid van verdachte was toevertrouwd,
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam 1] , te weten het meermalen telkens
- betasten van de billen en de anus en de schaamlippen en de clitoris en de vagina van [naam 1] ,
- brengen en heen en weer bewegen van vingers tussen de schaamlippen van [naam 1] en
- brengen van een tong tussen de schaamlippen van [naam 1] ;
2.
zij in de periode van 28 juni 2022 tot en met 29 juni 2022 te Leiden, tezamen en in vereniging met een ander, met [naam 2] , geboren op [geboorte datum] , die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt,
handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [naam 2] , te weten het meermalen telkens
- wrijven met een penis over de vagina van [naam 2] ,
- duwen/brengen van een penis tussen/tegen de schaamlippen van [naam 2] ,
- proberen te brengen van een penis in de vagina van [naam 2] ,
- brengen van een vinger bij/op/in de vagina van [naam 2] ,
- brengen van een tong tussen de schaamlippen, althans over de vagina van [naam 2] ,
- klaarkomen over de vagina, althans het lichaam van [naam 2] ;
3.
zij in de periode van 2 februari 2018 tot en met
9november 2022 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, meermalen telkens afbeeldingen, - en/of gegevensdragers, bevattende afbeeldingen, te weten
- meerdere afbeeldingen te weten foto’s en video's en
- meerdere gegevensdragers te weten telefoon(s) en laptop(s) en USB stick(s) bevattende afbeeldingen en/of video's van seksuele gedragingen, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet had bereikt, te weten
- [naam 1] , geboren op [geboorte datum] ,
- [naam 2] , geboren op [geboorte datum] ,
- [naam 3] , geboren op [geboorte datum] ,
is betrokken,
heeft vervaardigd
enin bezit gehad,
welke seksuele gedragingen - zakelijk weergegeven - bestonden uit:
het met de tong en/of penis en/of vinger(s) vaginaal penetreren van het lichaam van [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] .
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De raadsman heeft verzocht eendaadse samenloop aan te nemen met betrekking tot de feiten 1 en 2 met feit 3.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Van eendaadse samenloop als bedoeld in artikel 55, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is sprake indien de bewezen verklaarde gedragingen in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex opleveren, dat de verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt, terwijl de strekking van de desbetreffende strafbepalingen niet (meer dan enigszins) uiteenloopt.
Daarvan is ter zake van de onderhavige feiten naar het oordeel van de rechtbank geen sprake, nu het verwijt in de feiten 1 en 2 wezenlijk verschilt van het verwijt in feit 3, namelijk het zelf seksueel misbruiken van kinderen onder 12 jaar (feiten 1 en 2) respectievelijk het vervaardigen van kinderporno en het bezit daarvan (feit 3).

5.De strafbaarheid van de verdachte

Standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake was van psychische overmacht bij de verdachte, hetgeen dient te leiden tot ontslag van alle rechtsvervolging.
De raadsman heeft hiertoe - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Volgens de triple rapportage van het NIFP is de verdachte vanwege haar diverse stoornissen van de geestesvermogen verminderd toerekeningsvatbaar, vatbaar voor beïnvloeding en gevoelig voor het overnemen van seksuele voorkeuren van partners. Niet blijkt dat de verdachte een pedofiele voorkeur heeft, maar wel dat zij sterke prikkels op seksueel gebied kan zoeken, impulsief en ongeremd kan zijn, zeker onder invloed van middelen.
Uit het dossier blijkt verder dat de verdachte in een relatie is beland met een partner, de medeverdachte, die een seksuele voorkeur voor jonge kinderen had en hoger was opgeleid. Daarbij was de medeverdachte manipulatief en bedreigde en chanteerde hij de verdachte.
Uit de tussen de verdachte en medeverdachte gevoerde gesprekken komt voorts het beeld naar voren dat de verdachte de noodzaak voelde om medeverdachte continu te pleasen. De maatschappelijk werkers van de verdachte hebben gezegd dat zij bij haar een niet positieve verandering zagen vanaf het moment dat zij in de relatie met de medeverdachte stapte.
De geraffineerde beïnvloeding door de medeverdachte via drank, drugs, spelletjes, chantage, bedreiging, afzondering, overwicht en beloning maakte dat bezwaarlijk gesteld kan worden dat de verdachte in wilsvrijheid heeft gehandeld en dat gezien haar zwakke psychische predispositie van haar in concreto niet te vergen viel dat zij daar effectief weerstand aan kon bieden, aldus nog steeds de raadsman.
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft bepleit het beroep op psychische overmacht te verwerpen nu dit onvoldoende door het dossier wordt ondersteund. Volgens rechtspraak kan hier alleen sprake van zijn in geval van extreme externe omstandigheden die maken dat van iemand niet gevergd mag worden daar weerstand aan te bieden. Deze hoge lat is in deze niet gehaald.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van psychische overmacht, in de zin van artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht, sprake is bij een van buiten komende drang waaraan de verdachte redelijkerwijze geen weerstand kan en ook niet behoeft te bieden.
Uit het zogeheten tripleonderzoek door de psychiater drs. [naam 7] , de GZ-psychologen drs. [naam 8] en [naam 9] waarover hierna onder 6.3 meer, is gebleken - kort gezegd - dat de verdachte ten tijde van de door haar gepleegde feiten vanwege haar stoornissen beïnvloedbaar was en seksueel ongeremd kon zijn. Dat de beïnvloeding door de medeverdachte zodanig sterk was dat van de verdachte - gegeven haar persoonlijkheid - niet gevergd kon worden dat zij daar bij het plegen van ernstig seksueel overschrijdend gedrag jegens zeer jonge kinderen, weerstand aan kon en behoorde te bieden is echter niet aannemelijk geworden.
Alles afwegende wordt het beroep op psychische overmacht verworpen.
De verdachte is ook strafbaar, omdat er ook overigens geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht en tot het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS of TBS-maatregel) met dwangverpleging.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit om de verdachte te veroordelen tot de TBS-maatregel met voorwaarden. Hij heeft hiertoe aangevoerd dat het de vraag is of het beveiligingsniveau van TBS met dwang noodzakelijk is, nu het recidivegevaar wordt verbonden aan een moment waarop de verdachte wederom een delinquente partner tegen het lijf zou lopen, welke kans uitermate klein is. Daarbij hebben de deskundigen als reden voor een gedwongen kader gegeven dat de verdachte te weinig reflectie zou tonen en onvoldoende verantwoordelijkheid voor eigen gedrag zou nemen. Deze indruk, alsook de indruk dat de verdachte beperkt gemotiveerd zou zijn om mee te werken, is echter onjuist. De verdachte heeft in de penitentiaire inrichting veel hulp gezocht en spreekt thans makkelijker over haar eigen handelen en gedrag. Zij is bij uitstek bereid om mee te werken.
Verder heeft de raadsman bepleit om de verdachte een relatief lage straf op te leggen, mede in het belang van een zo spoedig mogelijke start van een behandeling via een maatregel. Hij wijst ter onderbouwing van zijn standpunt erop dat:
- de verdachte de strafbare feiten, waaronder dus ook haar eigen strafbaar handelen zelf aan het licht heeft gebracht. Zij heeft daarbij volledig meegewerkt;
- uit het dossier volgt dat de verdachte sterk is beïnvloed en gemanipuleerd door de medeverdachte en dat zij geen leidende rol heeft gespeeld;
- de verdachte volgens de NIFP rapportage verminderd toerekeningsvatbaar is.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft samen met haar medeverdachte twee zeer jonge meisjes van 1 en 2 jaar seksueel misbruikt en met betrekking tot deze meisjes kinderporno vervaardigd en in bezit gehad.
De rechtbank stelt voorop dat slachtoffer 1 aan de zorg van de verdachte als oppasmoeder was toevertrouwd en dat het misbruik plaatsvond tijdens het oppassen in de slaapkamer van het slachtoffertje. Slachtoffer 2 [tekst] , die de medeverdachte en de verdachte hebben misbruikt toen het slachtoffer en haar moeder bij de medeverdachte aan het logeren waren. De medeverdachte en de verdachte hebben daarbij de moeder gedrogeerd, zodat de moeder niets zou merken. De verdachte en de medeverdachte hebben van het seksueel misbruik van de beide slachtoffers kinderpornografisch materiaal geproduceerd en in hun bezit gehad. Bij het seksueel misbruik van slachtoffer 3 door de medeverdachte was verdachte zelf niet betrokken. Wel heeft zij ook hier het daarvan gemaakte filmpje in haar bezit gehad. De rechtbank overweegt verder dat de relatie tussen de verdachte en/of de medeverdachte en de slachtoffers 1 en 2 en ook hun ouders was steeds gebaseerd op vertrouwen, waarbij de ouders hun kinderen veilig waanden onder de zorg en/of waakzaamheid, dan wel in de nabijheid van de verdachte en/of de medeverdachte. De omstandigheid dat het seksueel misbruik van de slachtoffertjes heeft plaatsgevonden juist in het kader van die relatie draagt bij aan de ernst van de feiten. Wat betreft feit 1 is die omstandigheid wettelijk als strafverzwarend in de strafmaat verdisconteerd. Wat betreft de feiten 2 en 3 weegt de rechtbank die omstandigheid gezien de ernst van die feiten feitelijk als strafverzwarend mee.
Uit het strafdossier komt verder naar voren dat de keuze van de verdachte en de medeverdachte voor kinderen van deze zeer jonge leeftijd mede werd ingegeven door de idee dat het seksueel misbruik niet zou worden ontdekt. De verdachte was zich zeer wel bewust van het ontoelaatbare van haar handelen, hetgeen ook blijkt uit het feit dat zij belastende gegevens van haar telefoon en andere gegevensdragers heeft gewist.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel over de op te leggen straf dat de verdachte zonder meer een aanzienlijk eigen aandeel in de gepleegde strafbare feiten heeft gehad maar dat het dossier geen concrete aanknopingspunten bevat dat zij ook zelf, als zij geen relatie met de medeverdachte zou hebben gehad, zou zijn overgegaan tot het plegen van zedendelicten met minderjarigen. Alle dossierinformatie duidt erop dat de medeverdachte zich in zijn gedragingen heeft laten leiden door zijn pedofiele geaardheid en hij de verdachte, hoewel zij daarvan afstand had kunnen en moeten nemen, daarin heeft meegezogen.
Het seksueel misbruik is aan het licht gekomen door een melding van de verdachte bij Veilig Thuis, nadat de verdachte en medeverdachte ruzie met elkaar hadden gekregen, onder meer over de omgang met hun gezamenlijke kind. Daarna hebben zij allebei in hun verklaringen de schuld van het seksueel misbruik bij de ander gelegd en hun eigen aandeel zo klein mogelijk proberen te houden. De rechtbank acht het aannemelijk dat als de ruzie de verdachte niet had gebracht tot de melding bij Veilig Thuis, het seksueel misbruik – in ieder geval voor wat betreft de medeverdachte – gewoon zou zijn doorgegaan. Niet alleen bij het slachtoffer 2, die door de verdachte in een appgesprek met de medeverdachte werd bestempeld als een ‘project’, maar ook bij andere slachtoffertjes.
De verdachte heeft ernstig inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van de nog zeer jonge slachtoffers. Zij hebben het welzijn van de kinderen volledig ondergeschikt gemaakt aan hun eigen seksuele behoeften, ook op momenten dat het duidelijk moet zijn geweest dat de slachtoffertjes onder het misbruik leden, bijvoorbeeld omdat zij gingen huilen. Het is algemeen bekend dat seksueel misbruik gedurende lange tijd aanzienlijke psychische schade tot gevolg kan hebben, zowel voor de kinderen zelf als voor hun (groot/pleeg)ouders. Dat de verdachte en de medeverdachte met hun gedrag ook daadwerkelijk schade hebben berokkend, is gebleken uit de ter zitting door of namens de (groot- en pleeg)ouders afgelegde (schriftelijke namens hen of mondeling zelf uitgesproken) verklaringen. Zij hebben in hun verklaringen indringend overgebracht hoeveel pijn en verdriet hen is aangedaan, hoezeer zij leven in grote angst en onzekerheid over de gevolgen van het misbruik en daarmee over de toekomst van hun kinderen. Zij hebben ook compassie getoond voor elkaars verdriet.
Ten slotte merkt de rechtbank op, opnieuw als feit van algemene bekendheid, dat dit soort delicten bovendien gevoelens van angst en onveiligheid in de maatschappij veroorzaakt, in het bijzonder bij ouders van jonge kinderen.
Het gedrag van de verdachte dient daarom streng te worden bestraft.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 4 september 2023. De rechtbank stelt vast dat de verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake van soortgelijke strafbare feiten. Zij kent daarom aan bij haar beoordeling van de strafsoort en strafmaat geen betekenis toe aan het strafblad van de verdachte.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van een Pro Justitia triple rapportage van 26 juni 2023 van de psychiater drs. [naam 7] , de GZ-psychologen drs. [naam 8] en [naam 9] en de forensisch milieuonderzoeker [naam 10] . Zij komen gezamenlijk tot de conclusie dat er bij betrokkene sprake is van een borderline persoonlijkheidsstoornis met antisociale persoonlijkheidstrekken, een aandachtsdeficiëntie-/ hyperactiviteitsstoornis: overwegend onoplettend beeld, een andere gespecificeerde parafiele stoornis, een stoornis in het gebruik van alcohol (matig) en een stoornis in het gebruik van cocaïne (ernstig) en een stoornis in het gebruik van cannabis (licht).
Alle vastgestelde psychische stoornissen waren aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde en beïnvloedden verdachtes gedragskeuzes en gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde.
Geadviseerd wordt om de verdachte het ten laste gelegde in een verminderde mate toe te rekenen. Verdachte kan volgens de rapporteurs wel in staat worden geacht om het ongeoorloofde van haar handelen te beseffen, maar is verminderd in staat om een andere gedragskeuze te maken en conform te handelen.
Volgens de deskundigen heeft de verdachte een fragiel en instabiel zelfbeeld. Haar seksuele identiteit lijkt, net als haar algehele identiteit, onvoldoende uitgekristalliseerd te zijn, waardoor zij gevoelig is voor het overnemen van seksuele voorkeuren/interesses van een eventuele (delinquente) partner. Zij kent daarnaast een bovenmatige seksuele interesse. Vanuit deze parafiele stoornis en de aanwezige antisociale persoonlijkheidstrekken is zij geneigd om de (seksuele) grenzen van anderen onvoldoende te respecteren. Ook heeft de verdachte een sterke behoefte aan spanning en opwinding en bekommert zich nauwelijks om de gevolgen, wat tot risicovol en impulsief gedrag kan leiden. Hierbij wordt opgemerkt dat het ten laste gelegde geen impulsief gepleegd delict lijkt te zijn, daar het ten laste gelegde plaats heeft gevonden over een periode van meerdere maanden en er vanuit de door verdachte verstuurde WhatsApp-berichten aanwijzingen zijn voor het plannen en initiëren van hun/haar strafbare gedrag. De antisociale trekken verlagen de drempel tot het plegen van een strafbaar feit verder en leiden er toe dat betrokkene weinig verantwoordelijkheid neemt voor haar aandeel in het delictgedrag. De stoornissen in middelengebruik hebben invloed op het functioneren van de verdachte en versterken de reeds bestaande impulsiviteit.
Bij gebrek aan een valide, gestructureerd risicotaxatie-instrument is er met een klinische blik gekeken naar het risico op recidive. Indien de verdachte geen adequate behandeling ondergaat en in de toekomst opnieuw een relatie krijgt met een delinquente partner, wordt het risico op toekomstig, algemeen strafbaar gedrag als verhoogd ingeschat. Dit risico wordt verder verhoogd als de verdachte middelen gebruikt, waardoor haar reeds bestaande neiging tot impulsiviteit verder versterkt zal worden.
Beschermende factoren zijn haar gemiddelde intelligentie, in enige mate, haar empathische vermogens en positieve levensdoelen. Er is sprake van enige motivatie voor behandeling en een positieve houding tegenover autoriteit. Dit is volgens de deskundigen echter lastig met zekerheid vast te stellen, vanwege de externaliserende houding van de verdachte, waarbij zij haar eigen aandeel in het delictgedrag minimaliseert. Een klinisch behandeltraject wordt noodzakelijk geacht om de kans op recidive te verminderen.
Geadviseerd wordt tot TBS met dwangverpleging. De bestaande problematiek vergt een intensief en langdurig behandeltraject, met een hoog zorg- en beveiligingsniveau.
Een klinisch behandeltraject binnen het kader van TBS met voorwaarden is, vanwege het beperkt reflectief vermogen van de verdachte en het onvoldoende nemen van verantwoordelijkheid voor haar eigen gedrag, niet toereikend. De verdachte kan het slecht verdragen wanneer zij geconfronteerd wordt met haar eigen verantwoordelijkheden en gedrag, wat een behandeltraject zal bemoeilijken. De verwachting is daarnaast dat zij zich, als zij hiertoe de mogelijkheid krijgt, zal onttrekken aan inhoudelijke/verdiepende
behandelafspraken of een schijnaanpassing zal laten zien, met alle risico’s van dien.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van de adviezen van GGZ Reclassering Inforsa van 25 september 2023 en van Reclassering Nederland van 22 september 2023. In deze adviezen wordt aangesloten bij de conclusie uit de Pro Justitia rapportage dat TBS met dwangverpleging de enige passende maatregel is om toe te werken naar vermindering van het recidiverisico. Reclassering Inforsa adviseert in het bijzonder negatief over TBS met voorwaarden, omdat de verdachte veel zaken externaliseert, het de vraag is in hoeverre zij betrouwbaar zal zijn en de reclassering onvoldoende middelen tot haar beschikking heeft om gegevensdragers te controleren. Dit en de overwegingen zoals beschreven door de Pro Justitia rapporteurs, maken dat er voor de reclassering onvoldoende basis is voor een goede samenwerking met de verdachte.
Op te leggen maatregel
De rechtbank is van oordeel dat de rapportages op deugdelijke wijze tot stand zijn gekomen en dat de conclusies worden gedragen door een deugdelijke en inzichtelijk gemotiveerde onderbouwing. De rechtbank neemt daarom voor wat de toerekenbaarheid de conclusies en adviezen van de deskundigen over en legt die ten grondslag aan haar beslissing. Het bewezen verklaarde feit zal in verminderde mate toegerekend worden aan de verdachte.
De rechtbank neemt ook de conclusies van de deskundigen over met betrekking tot het recidiverisico en de behandeling en legt die ten grondslag aan haar oordeel dat bij de verdachte sprake is van een hoog recidiverisico en dat, teneinde dat risico te verminderen, een intensieve (klinische) behandeling van verdachte noodzakelijk is.
TBS met dwangverpleging
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen komt de rechtbank tot de conclusie dat in verband met de ernst van de feiten en het gevaar dat van de verdachte uitgaat, ter bescherming van de maatschappij de oplegging van TBS met dwangverpleging noodzakelijk is om het recidiverisico te kunnen verminderen. Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat dit doel alleen bereikt worden met een langdurige klinische behandeling in een voldoende beveiligde omgeving van een forensische kliniek. De ernst van de problematiek van de verdachte, haar beperkte reflectieve vermogen, het onvoldoende nemen van eigen verantwoordelijkheid en vooral de verwachte kans op een onttrekking aan inhoudelijke/ verdiepende behandelafspraken of een schijnaanpassing, maakt dat de rechtbank een TBS met voorwaarden als ontoereikend acht. Te meer omdat de reclassering geen basis ziet voor samenwerking met de verdachte.
De rechtbank stelt vast dat aan de formele vereisten voor het opleggen van de maatregel van TBS is voldaan. De bewezen verklaarde feiten betreffen misdrijven waarvoor op grond van artikel 37a, eerste lid van het Wetboek van Strafrecht oplegging van TBS mogelijk is. Voorts is vastgesteld dat tijdens het begaan van het bewezen verklaarde feit bij de verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Tot slot vereist de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel.
Ongemaximeerde TBS
De rechtbank overweegt dat de maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd voor misdrijven die gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. De maatregel kan daarom, gelet op het bepaalde in artikel 38e, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, langer duren dan vier jaar
.
Op te leggen straf
Naast het opleggen van de TBS-maatregel kan, gelet op de ernst van de feiten en uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij, niet worden volstaan met een andere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Voor het bepalen van de duur van de gevangenisstraf is onder meer relevant wat in vergelijkbaar ernstige zaken pleegt te worden opgelegd. Nu de rechtbank de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar acht zal de op te leggen straf gematigd worden. De rechtbank kent daarnaast wat betreft de hoogte van de op te leggen straf enige betekenis toe aan de verklaringen van de verdachte ter terechtzitting. Hoewel gezien de voorgeschiedenis van de verdachte en haar persoonlijkheidsproblematiek de spijt die de verdachte heeft betuigd en de verantwoordelijkheid die zij zegt te willen nemen voor haar gedragingen moeilijk op waarde te schatten zijn, ziet de rechtbank deze als een begin van een stap in de richting van een mogelijk en hopelijk positieve ontwikkeling. De rechtbank acht het van belang dat de behandeling van de verdachte in het kader van de TBS betrekkelijk spoedig kan beginnen. In dit licht komt de rechtbank tot een straf van enigszins kortere duur dan de officier van justitie heeft geëist.
Alles afwegende acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren passend en geboden. De tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht zal van deze straf worden afgetrokken.

7.De vordering van de benadeelde partij

7.1
De vordering van [naam 2]
[naam 2]heeft zich (via mr. Van Eijsden, de advocaat van haar wettelijk vertegenwoordiger) als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert schadevergoeding van € 13.000,00 ter zake van geleden immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 8.000,00 voor het seksuele misbruik en € 5.000,00 voor het maken van kinderpornografisch materiaal.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering geheel kan worden toegewezen, hoofdelijk, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. De rechtbank stelt vast dat het verzoek is gegrond op artikel 6:106 aanhef en sub b BW vanwege de aantasting van de persoon ‘op andere wijze’. Niet is in geschil dat in de gegeven omstandigheden de nadelige gevolgen van de normschending voor het slachtoffer zozeer voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Gelet op de aard van de schade en zonder nadere onderbouwing waaruit volgt dat de feiten 2 en 3 ieder afzonderlijk bij de benadeelde partij tot nadeel hebben geleid dat niet in vermogensschade bestaat, ziet de rechtbank geen aanleiding om aan elk van die feiten een apart bedrag aan immateriële schadevergoeding te verbinden. Wel neemt zij bij de bepaling van het toe te kennen bedrag aan immateriële schadevergoeding in aanmerking dat sprake is van meerdere normschendingen. De rechtbank neemt in aanmerking dat sprake is van een zedenmisdrijf met seksueel binnendringen met een zeer jong slachtoffer en het vervaardigen en in bezit hebben van pornografisch materiaal door het filmen van dit misbruik, hetgeen één keer heeft plaatsgevonden. Deze omstandigheden, bezien tegen de achtergrond van de Letsellijst Schadefonds Geweldsmisdrijven (tussen categorie 3 en 4) en rechtspraak in vergelijkbare zaken en gelet op wat namens de benadeelde partij ter toelichting op haar vordering is aangevoerd, zal de rechtbank de geleden immateriële schade naar billijkheid vaststellen op een bedrag van € 8.000,00. De rechtbank heeft voor de hoogte van de schade aansluiting gezocht bij uitspraken waarbij in vergelijkbare zaken immateriële schade is toegekend.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor het overige afwijzen. Daarbij merkt zij volledigheidshalve op dat het voorgaande onverlet laat dat het de benadeelde partij vrijstaat om een eventuele vordering tot (materiële en/of immateriële) schadevergoeding op een andere grondslag dan nu is gedaan bij de civiele rechter in te dienen als zij daarvoor aanleiding ziet.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 28 juni 2022, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Nu de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Omdat de verdachte de strafbare feiten ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover de mededader een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor de onder 2 en 3 bewezenverklaarde strafbare feiten worden veroordeeld en zij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 8.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2022 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald,
ten behoeve van [naam 2] .

8.De inbeslaggenomen voorwerpen

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen onder 3, 4, 7, 8, 9, 12 en 13 genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard en het voorwerp onder 11 zal worden onttrokken aan het verkeer.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ter zake van het beslag gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 3, 9, 11 en 12 genoemde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met betrekking tot dan wel met behulp van deze voorwerpen de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 4, 7, 8 en 13 genoemde voorwerpen, verbeurdverklaren. Deze voorwerpen zijn voor verbeurdverklaring vatbaar, aangezien deze voorwerpen aan verdachte toebehoren en met behulp van deze voorwerpen de onder 1, 2 en 3 bewezenverklaarde feiten zijn begaan of voorbereid.
Bij de vaststelling van deze bijkomende straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straffen en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 37a, 37b, 47, 57, 240b, 244 en 248 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen een aan zijn zorg, opleiding of waakzaamheid toevertrouwde minderjarige, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 2:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
afbeelding/gegevensdrager bevattende een afbeelding van een seksuele gedraging, waarbij iemand die kennelijk de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, is betrokken of schijnbaar is betrokken, vervaardigen / in bezit hebben, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 5 (vijf) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
gelast de terbeschikkingstelling van verdachte;
beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege zal worden verpleegd;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 2] hoofdelijk toe tot een bedrag van € 8.000,00 en veroordeelt de verdachte hoofdelijk om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2022 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens hoofdelijk in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte hoofdelijk de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 8.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 28 juni 2022 tot de dag waarop dit bedrag is betaald
,ten behoeve van [naam 2] ;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 75 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als van de mededader de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald en/of de betalingsverplichting aan de Staat deels of geheel heeft voldaan, de verdachte niet meer verplicht is om dat deel te betalen of te voldoen;
wijst de vordering van de benadeelde partij voor het overige af;
onttrekt aan het verkeer de op de beslaglijst onder 3, 9, 11 en 12 genoemde voorwerpen, te weten:
- 3. 1 STK Telefoontoestel (PL1500- [nummer 1] , zwart, merk: Motorola)
- 9. 1 STK Computer (PL1500- [nummer 2] , grijs, merk: HP)
- 11. 1 STK Telefoontoestel (PL1500- [nummer 3] , zwart, merk: Samsung)
- 12. 1 STK Computer ( [nummer 2] , grijs, merk: HP);
verklaart verbeurd de op de beslaglijst onder 4, 7, 8 en 13 genoemde voorwerpen, te weten:
- 4. 1 STK Telefoontoestel (PL1500- [nummer 4] , zwart, merk: Samsung)
- 7. 1 STK Telefoontoestel (PL1500- [nummer 5] , zwart, merk: Samsung)
- 8. 1 STK Telefoontoestel (PL1500- [nummer 6] , zwart, merk: Samsung)
- 13. 1 STK Beddegoed (PL1500- [nummer 7] , groen).
Dit vonnis is gewezen door
mr. E.A.G.M. van Rens, voorzitter,
mr. M.C. Ritsema van Eck-van Drempt, rechter,
mr. M.L. Harmsen, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. K. Oosterhof, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 november 2023.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500- [nummer 8] Sfinx, van de politie eenheid Den Haag, district Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd p. 1 t/m 1635).