In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.F. van Es, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiseres had een WW-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft deze uitkering per 1 juni 2020 ingetrokken en terugvordering van een bedrag van € 13.052,30 bruto opgelegd, omdat eiseres niet alle gewerkte uren had opgegeven. Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij haar gewerkte uren correct heeft opgegeven en dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij meer uren had gewerkt dan toegestaan.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet alle gewerkte uren, zowel directe als indirecte, op te geven. Eiseres had in haar inkomstenopgave van 18 april 2022 een aanzienlijk aantal gewerkte uren opgegeven, wat niet overeenkwam met eerdere opgaven. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht de WW-uitkering heeft herzien en de terugvordering heeft gehandhaafd. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij door de terugvordering in een onaanvaardbare sociale of financiële situatie verkeert, en haar beroep is ongegrond verklaard.
De rechtbank concludeert dat de beslissing van het Uwv om de uitkering te herzien en de terugvordering op te leggen rechtmatig is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.