ECLI:NL:RBDHA:2023:17606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 november 2023
Publicatiedatum
17 november 2023
Zaaknummer
SGR 22/7463
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van WW-uitkering wegens schending inlichtingenplicht door eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B.F. van Es, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), vertegenwoordigd door mr. B.M. de Wolff. Eiseres had een WW-uitkering ontvangen, maar het Uwv heeft deze uitkering per 1 juni 2020 ingetrokken en terugvordering van een bedrag van € 13.052,30 bruto opgelegd, omdat eiseres niet alle gewerkte uren had opgegeven. Eiseres heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat zij haar gewerkte uren correct heeft opgegeven en dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij meer uren had gewerkt dan toegestaan.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het Uwv voldoende bewijs heeft geleverd dat eiseres haar inlichtingenplicht heeft geschonden door niet alle gewerkte uren, zowel directe als indirecte, op te geven. Eiseres had in haar inkomstenopgave van 18 april 2022 een aanzienlijk aantal gewerkte uren opgegeven, wat niet overeenkwam met eerdere opgaven. De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht de WW-uitkering heeft herzien en de terugvordering heeft gehandhaafd. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij door de terugvordering in een onaanvaardbare sociale of financiële situatie verkeert, en haar beroep is ongegrond verklaard.

De rechtbank concludeert dat de beslissing van het Uwv om de uitkering te herzien en de terugvordering op te leggen rechtmatig is, en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7463

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. B.F. van Es),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2022 (het primaire besluit) heeft het Uwv de uitkering van eiseres op grond van de Werkloosheidswet (WW) vanaf 1 juni 2020 ingetrokken en haar meegedeeld dat de WW-uitkering die zij over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 augustus 2021 ten onrechte heeft ontvangen tot een bedrag van € 13.052,30 (bruto) moet terugbetalen.
Bij besluit van 12 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en heeft nadere gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 oktober 2023. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Bij besluit van 9 juli 2020 heeft het Uwv eiseres vanaf 16 juni 2020 een WW-uitkering toegekend met een toeslag. In dit toekenningsbesluit is eiseres meegedeeld dat haar vrijgestelde uren voor arbeid als zelfstandige 56,72 uur per maand bedragen en dat zij altijd haar gewerkte uren aan het Uwv dient door te geven, evenals wijzigingen in haar situatie. Bij besluit van 15 april 2021 is de WW-uitkering verlaagd omdat eiseres in januari 2021 meer uren heeft gewerkt dan de vrijgestelde uren. In dat besluit is eiseres gewezen op het belang om aan het Uwv en de Belastingdienst alle aan haar bedrijf bestede uren op te geven, zowel directe als indirecte uren, waarbij met voorbeelden is uitgelegd wat dit onderscheid inhoudt.
1.2.
Ten aanzien van de maanden juni 2020 tot en met augustus 2021 heeft eiseres maandelijks een formulier inkomstenopgave ingediend. [1] In de formulieren over de maanden juli 2020 tot en met november 2020 heeft zij telkens opgegeven dat zij geen inkomsten had. In het formulier over de maand december 2020 heeft zij opgegeven 40 uren gewerkt te hebben en € 850,- aan inkomsten uit werk als zelfstandige te hebben gehad. Uit informatie van de Belastingdienst was het Uwv gebleken dat eiseres over het jaar 2020 met arbeid als zelfstandige een winst van € 14.587,00 heeft gemaakt. Omdat het gelet hierop niet plausibel werd geacht dat eiseres over de maanden juni tot en met november 2020 niet heeft gewerkt als zelfstandige, is het Uwv een onderzoek gestart.
1.3.
Het onderzoek van het Uwv heeft geresulteerd in een onderzoeksrapport van 21 april 2022. Dat vermeldt dat eiseres in 2020 bij de Belastingdienst zelfstandigenaftrek heeft geclaimd en ontvangen. Daaruit volgt noodzakelijkerwijs dat eiseres in 2020 aan het zogeheten urencriterium moet hebben voldaan, wat inhoudt dat zij in dat jaar minimaal 1.225 uren aan haar onderneming heeft besteed. Dat komt niet overeen met haar opgave aan het Uwv dat zij in 2020 354 uren als zelfstandige heeft gewerkt (in de periode 1 januari 2020 tot 16 juni 2020 314 uren en in december 2020 40 uren). Op 18 april 2022 heeft eiseres desgevraagd alsnog volledig opgave gedaan van alle door haar als zelfstandige gewerkte uren, zowel directe als indirecte uren. Eiseres heeft deze urenopgave ondertekend.
1.4.
Bij brief van 23 mei 2022 heeft het Uwv gereageerd op de urenopgave van eiseres van 18 april 2022. Volgens het Uwv blijkt uit die opgave dat eiseres vanaf 1 augustus 2020 geen recht meer had op een (aanvullende) WW-uitkering. Bij besluit van 8 juni 2022 heeft het Uwv de WW-uitkering van eiseres met ingang 1 augustus 2020 gestopt. Bij het primaire besluit heeft het Uwv de WW-uitkering van eiseres van 1 juni 2020 tot en met 31 augustus 2021 herzien.
Standpunten
2.1.
In de (aanvullende) gronden van beroep voert eiseres (samengevat) het volgende aan. Zij stelt dat zij over de periode van 1 juni 2020 tot en met 31 augustus 2021 maandelijks haar gewerkte uren heeft opgegeven en als zelfstandige nauwelijks inkomsten heeft genoten. Zij verzoekt de gronden van het bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder stelt zij dat het Uwv ten onrechte heeft besloten dat zij over de periode van juni 2020 tot en met augustus 2021 meer dan 56,71 uren per kalendermaand als zelfstandige heeft gewerkt. Tot slot stelt zij dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met de coronamaatregelen waardoor zij haar werkzaamheden als zelfstandige niet kon uitoefenen en dus geen inkomsten heeft gehad.
2.2.
Pas op de zitting heeft eiseres gesteld dat zij door een consultant van het Uwv verkeerd was geïnformeerd, omdat die tegen haar zou hebben gezegd dat zij alleen haar lesuren hoefde op te geven, wat zij als pas beginnend zelfstandig ondernemer voor waar heeft aangenomen. Zij weet niet meer wie die consultant is geweest. De urenopgave van 18 april 2022 heeft zij gebaseerd op gegevens uit haar agenda, maar volgens haar gemachtigde dient te worden uitgegaan van de uren als vermeld in de formulieren inkomstenopgave. De indirecte uren hebben geen inkomsten opgeleverd, zodat het niet opgeven daarvan volgens de gemachtigde van eiseres ook geen schending van de inlichtingenplicht oplevert. De reistijd is ook ten onrechte als gewerkte uren bestempeld. Eiseres heeft nauwelijks gewerkt omdat het coronatijd was. Het Uwv heeft ten onrechte naar de winst over 2020 gekeken. Subsidiair beroept zij zich op de hardheidsclausule.
3.1.
Het Uwv handhaaft in beroep zijn standpunt zoals weergegeven in het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd.
3.2.
In reactie op wat eiseres ter zitting aanvullend heeft aangevoerd, stelt het Uwv dat de terugvordering is gebaseerd op de opgave van het aantal gewerkte uren in het overzicht van 18 april 2022, niet op de behaalde winst. Verder voert het Uwv aan dat eiseres tijdens de bezwaarfase niets heeft aangevoerd over gesprekken met een consultant of de hardheidsclausule. Wat eiseres moest doorgeven aan het Uwv stond al vermeld in het toekenningsbesluit. Gebleken is dat eiseres over de maanden juni tot en met november 2020 geen uren heeft opgegeven, terwijl die wel zijn gemaakt. Het Uwv heeft afgezien van het opleggen van een boete van € 3.263,08 en bij de invordering wordt rekening gehouden met het inkomen van eiseres. Het Uwv ziet geen dringende redenen om geheel of gedeeltelijk af te zien van de terugvordering.
Toetsingskader
Wettelijke bepalingen
4.1.
Op grond van artikel 22a, eerste lid, aanhef en onder c, van de WW, voor zover hier van belang, herziet het Uwv een besluit tot toekenning van uitkering of trekt het dat besluit in indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 25 ertoe heeft geleid dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op uitkering bestaat.
Op grond van het vierde lid van artikel 22a kan het Uwv besluiten geheel of gedeeltelijk van herziening of intrekking af te zien, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Bij toepassing van artikel 22a van de WW hanteert het Uwv de Beleidsregels schorsing, opschorting, intrekking en herziening uitkeringen 2006.
4.2.
Op grond van artikel 25 van de WW is de werknemer verplicht aan het Uwv op zijn verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mede te delen, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht op uitkering, de hoogte of de duur van de uitkering, of op het bedrag van de uitkering dat aan de werknemer wordt betaald
4.3.
Op grond van artikel 36, eerste lid, van de WW wordt de uitkering die als gevolg van een besluit als bedoeld in artikel 22a of 27 onverschuldigd is betaald, alsmede hetgeen anderszins onverschuldigd is betaald, door het Uwv van de betrokken werknemer teruggevorderd. Het zesde lid van dit artikel bepaalt dat het Uwv, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
Dringende redenen
4.4.
Volgens vaste rechtspraak (bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 11 april 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1051) kunnen dringende redenen als hiervoor bedoeld slechts gelegen zijn in onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering voor de betrokkene. Het gaat dan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en waarin een individuele afweging plaatsvindt van alle relevante omstandigheden.
Bewijslastverdeling
4.5.
Uit vaste jurisprudentie van de CRvB volgt dat een besluit tot herziening en terugvordering van de WW-uitkering een belastend besluit is, waarbij het aan het Uwv is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor herziening en terugvordering is voldaan, in beginsel op het Uwv rust.
4.5.1.
Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv in dit geval feiten moet aandragen die aannemelijk maken dat eiseres heeft verzuimd al haar gewerkte uren als zelfstandige volledig door te geven over de periode van juni 2020 tot en met augustus 2021 en dat zij hierdoor de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
4.5.2.
Als het Uwv aan deze bewijslast heeft voldaan, ligt het vervolgens op de weg van eiseres om de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 oktober 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2578).
Beoordeling
5. De rechtbank moet eerst beoordelen of het Uwv feiten heeft aangedragen die aannemelijk maken dat eiseres heeft verzuimd al haar gewerkte uren als zelfstandige volledig door te geven over de periode van juni 2020 tot en met augustus 2021 en dat zij hierdoor de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
5.1.
Het onderzoeksrapport dat aan de besluitvorming ten grondslag ligt, bevat een schriftelijke verklaring van 18 april 2022 waarin eiseres opgave heeft gedaan van de door haar gewerkte uren als zelfstandige, zowel directe als indirecte uren. Eiseres heeft in die inkomstenopgave – die zij zoals zij ter zitting heeft verklaard, heeft ingevuld aan de hand van haar agenda – geen enkel voorbehoud gemaakt ten aanzien van de juistheid van de daarin door haar opgenomen gegevens. Ook heeft zij die inkomstenopgave ondertekend. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding waarom het Uwv bij de besluitvorming niet heeft kunnen uitgaan van de juistheid van die verklaring.
Uit de urenopgave van 18 april 2022 blijkt onmiskenbaar dat de opgave van gewerkte uren in de door eiseres eerder ingediende formulieren inkomstenopgave daarvan afwijkt, ook als alleen zou worden uitgegaan van directe uren. Zo blijkt uit de urenopgave van 18 april 2022 dat eiseres in 2020 over de maanden juni tot en met december 2020 in totaal 610 direct gewerkte uren aan haar onderneming heeft besteed, terwijl het totaal aantal gewerkte uren volgens de formulieren inkomstenopgave over deze maanden niet meer dan 40 bedraagt. Dat aantal (40) samen met de opgegeven gewerkte uren over de periode van 1 januari 2020 tot 16 juni 2020 (314) komt ook niet overeen met het gegeven dat zij over het belastingjaar 2020 als ondernemer voor de inkomstenbelasting voor zelfstandigenaftrek in aanmerking is gekomen, waarvoor vereist is dat zij in het kalenderjaar 2020 minimaal 1.225 uren aan haar onderneming heeft besteed.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat het Uwv met het onderzoeksrapport en de inkomstenopgave van 18 april 2022 aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres heeft verzuimd al haar gewerkte uren als zelfstandige volledig door te geven over de periode van juni 2020 tot en met augustus 2021 en dat zij hierdoor de op haar rustende inlichtingenverplichting heeft geschonden.
5.2.
Omdat het Uwv aan zijn bewijslast voldaan, moet de rechtbank vervolgens beoordelen of eiseres erin is geslaagd de onjuistheid van het door het Uwv geleverde bewijs met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres daar niet in is geslaagd, en overweegt daartoe als volgt.
Eiseres heeft haar stelling dat zij zich bij het invullen van de formulieren inkomstenopgave heeft laten leiden door wat een consultant van het Uwv tegen haar zou hebben gezegd op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt, zelfs niet door het noemen van een naam van de consultant.
Voor zover eiseres betoogt dat zij redelijkerwijs niet heeft kunnen weten dat zij in de formulieren inkomstenopgave naast directe ook indirecte uren had moeten opgeven, volgt de rechtbank haar hierin niet. In het toekenningsbesluit staat immers vermeld:
“Geef altijdal uw gewerkte urendoor via het formulier ‘inkomstenopgave’ op Mijn UWV.”(onderlijning: rechtbank). Dat omvat ook indirecte uren, aangezien ook dat gewerkte uren zijn. Daaraan doet niet af dat daar geen inkomsten tegenover staan. Ook in het besluit van 15 april 2021, waarbij de WW-uitkering is verlaagd vanwege de opgegeven gewerkte uren over januari 2021, is vermeld dat eiseres alle uren (zowel directe als indirecte uren) die zij aan haar eigen bedrijf besteedt, dient op te geven. Daarbij is nog uitgelegd wat er onder directe en indirecte uren wordt verstaan en dat bijvoorbeeld reisuren indirecte uren zijn.
5.3.
De rechtbank overweegt dat eiseres verzoekt de gronden van bezwaar als in beroep herhaald en ingelast te beschouwen. Het Uwv is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de gronden van bezwaar. Nu eiseres geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van de gronden van bezwaar in het bestreden besluit volgens haar onjuist dan wel onvolledig is, leidt de enkele verwijzing naar de gronden van bezwaar in beroep niet tot het oordeel dat het bestreden besluit ontoereikend is gemotiveerd.
5.4.
Gelet op het voorgaande heeft het Uwv terecht de WW-uitkering van eiseres herzien. Tegen de hoogte van de terugvordering zijn geen zelfstandige gronden aangevoerd.
Ter zitting is wel een beroep gedaan op de hardheidsclausule. De rechtbank overweegt dat de WW geen hardheidsclausule bevat. Voor zover eiseres zich heeft bedoeld te beroepen op dringende redenen als hiervoor bedoeld, is de rechtbank van oordeel dat van onaanvaardbare sociale en/of financiële gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet is gebleken. Ter zitting heeft eiseres bovendien verklaard dat er sprake is van een betalingsregeling en dat zij inmiddels een bedrag van € 2.500,- heeft afgelost. Verder is niet gebleken dat eiseres geen inkomsten (meer) heeft, uit haar arbeid als zelfstandige of anderszins. Dat eiseres gedurende de coronamaatregelen moeite heeft gehad om haar hoofd boven water te houden en het als belastend ervaart om nu een groot bedrag terug te moeten betalen en als volwassen vrouw daardoor weer bij haar ouders te moeten wonen is begrijpelijk, maar dat is op zichzelf genomen geen uitzonderlijke situatie die een dringende reden oplevert.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
Proceskosten
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Gerde, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 21 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Uitkeringsreglement WW 2015.