ECLI:NL:RBDHA:2023:17550

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
SGR 21/6758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van Tozo-uitkering en niet-ontvankelijkheid van bezwaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandig ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. Eiseres ontving een uitkering op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voor de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020. Verweerder heeft op 24 juni 2021 het primaire besluit genomen om de Tozo-uitkering van eiseres te herzien, omdat zij meer inkomsten had dan bij de aanvraag was opgegeven. Dit leidde tot een terugvordering van € 2.704,80. Eiseres maakte bezwaar tegen dit besluit, maar verweerder verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk omdat het te laat was ingediend. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijkheid van haar bezwaar.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de bezwaartermijn is gaan lopen op 26 juni 2021 en dat eiseres pas op 23 augustus 2021 bezwaar heeft gemaakt, wat te laat is. Eiseres voerde aan dat zij eerst uitleg wilde over de berekening van de terugvordering voordat zij bezwaar maakte. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het tijdig indienen van het bezwaarschrift en dat haar verklaring voor de termijnoverschrijding geen verschoonbare reden opleverde. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het tweede bestreden besluit ongegrond. Hierdoor kon de rechtbank geen inhoudelijk oordeel geven over de herziening en terugvordering van de Tozo-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6758

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Inleiding

Bij besluit van 24 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de uitkering op basis van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) van eiseres over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 herzien en een bedrag van € 2.704,80 teruggevorderd.
Bij besluit van 4 oktober 2021 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld.
Bij besluit van 8 februari 2022 (bestreden besluit II) heeft verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar genomen, waarin het bezwaar met gewijzigde motivering niet-ontvankelijk is verklaard.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2023. Eiseres is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiseres ontving over de periode 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 een uitkering in het kader van de Tozo2-regeling.
1.2.
Bij brief van 11 mei 2021 heeft verweerder eiseres verzocht om door te geven wat haar daadwerkelijke inkomen uit onderneming was over de maanden juni, juli, augustus en september 2020. Op 8 juni 2021 heeft eiseres de inkomsten uit haar onderneming doorgegeven.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder de Tozo2-uitkering over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 herzien, omdat eiseres meer inkomsten had dan dat zij bij het aanvragen van de Tozo2-uitkering had verwacht. Eiseres heeft over deze periode € 2.704,80 te veel ontvangen en verweerder vordert dat bedrag terug.
1.4.
Op 23 augustus 2021 heeft eiseres tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 24 augustus 2021 heeft verweerder eiseres laten weten dat het bezwaarschrift nog niet inhoudelijk behandeld kon worden, omdat het bezwaarschrift niet tijdig is ingediend en eiseres niet heeft aangegeven waarom het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn van zes weken is ingediend. Verweerder heeft eiseres de mogelijkheid gegeven om uiterlijk op 21 september 2021 de reden van het te laat indienen van het bezwaarschrift door te geven aan verweerder.
1.5.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat eiseres buiten de wettelijke termijn van zes weken bezwaar heeft gemaakt en verweerder niet uiterlijk op 21 september 2021 een schriftelijke verklaring voor het te laat indienen van het bezwaarschrift van eiseres heeft ontvangen.
2. Bij bestreden besluit II heeft verweerder bestreden besluit I herzien. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verklaring die eiseres heeft gegeven voor het te laat indienen van het bezwaarschrift de termijnoverschrijding niet verschoonbaar maakt. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres zelf verantwoordelijk is voor het (tijdig) indienen van het bezwaarschrift. De omstandigheid dat eiseres voortdurend contact onderhield met de afdeling is volgens verweerder geen reden om niet tot het indienen van een bezwaarschrift over te gaan.

De beoordeling

3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
3.1.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen bestreden besluit I. Dat besluit is vervangen door bestreden besluit II. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege ook betrekking op bestreden besluit II. Omdat bestreden besluit I is vervangen, heeft eiseres geen belang meer bij de beoordeling van het beroep tegen bestreden besluit I. Het beroep tegen bestreden besluit I zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.
3.2.
In geschil is of verweerder in bestreden besluit II het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens overschrijding van de bezwaartermijn. Een bezwaarschrift is tijdig ingediend wanneer het voor het einde van de termijn door verweerder is ontvangen. Dit volgt uit het eerste lid van artikel 6:9 van de Awb.
3.3.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, moet het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift het gevolg is van een omstandigheid die de belanghebbende niet is toe te rekenen. Dan laat verweerder op grond van artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege.
3.4.
De rechtbank stelt vast dat de bezwaartermijn is gaan lopen op 26 juni 2021 (de dag na de verzending van het primaire besluit op 25 juni 2021) en dat eiseres tot uiterlijk zes weken daarna bezwaar kon maken. Eiseres heeft op 23 augustus 2021 bezwaar gemaakt, dus te laat.
3.5.
Eiseres heeft als verklaring voor het te laat indienen van het bezwaarschrift het volgende aangevoerd. In het primaire besluit stond alleen een totaalbedrag van wat zij moest terugbetalen. Dit was volledig onduidelijk. Daarom heeft zij om inzage van de berekening gevraagd. Eiseres heeft op 6 juli 2021 van een medewerker een e-mailbericht over de berekening van de terugvordering ontvangen. Omdat in deze berekening geen rekening was gehouden met maanden waarin de kosten hoog waren en de inkomsten nul, heeft zij op 23 juli 2021 om een herziening van de berekening verzocht en aangegeven dat zij het na haar vakantie weer zou oppakken. Hier heeft zij geen reactie op ontvangen. Eiseres heeft op 23 augustus 2021 nogmaals een e-mail verstuurd en uiteindelijk heeft zij, nadat zij ook op die e-mail geen reactie kreeg, formeel bezwaar ingediend.
3.6.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht in het bestreden besluit overwogen dat deze verklaring voor de termijnoverschrijding geen verschoonbare reden oplevert. In het primaire besluit staat duidelijk vermeld tot wanneer en op welke wijze eiseres bezwaar kon maken. De rechtbank kan zich op zich voorstellen dat eiseres eerst uitleg wilde krijgen over de berekening van het bedrag van de terugvordering voordat zij bezwaar ging maken, maar dat doet er niet aan af dat eiseres zelf verantwoordelijk was voor het (tijdig) op juiste wijze indienen van het bezwaarschrift. Na het versturen van haar e-mail van 23 juli 2021 aan de medewerker van verweerder had zij nog twee weken de tijd om op tijd bezwaar te maken. De rechtbank leest in de e-mail van 23 juli 2021 dat eiseres in die resterende twee weken op vakantie zou zijn. De wettelijke bezwaartermijn werd door de vakantie echter niet verlengd. Eiseres had er daarom voor moeten zorgen dat zij voor haar vakantie bezwaar maakte om de termijn veilig te stellen. Het komt voor haar rekening dat zij dat niet heeft gedaan, maar pas op 23 augustus 2021 en dus te laat bezwaar heeft gemaakt.
4. Gelet op het voorgaande heeft eiseres geen geldige reden aangevoerd voor het te laat indienen van het bezwaarschrift. Verweerder heeft daarom terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dat betekent dat de rechtbank geen oordeel kan geven over de inhoud van het besluit tot herziening en terugvordering van de Tozo2-uitkering.
5. Het beroep tegen bestreden besluit II is ongegrond.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.