ECLI:NL:RBDHA:2023:17549

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
SGR 21/6852
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag tegemoetkoming meerkosten vervoer op grond van de Wmo 2015 en niet-ontvankelijk verklaring bezwaar

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 2 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg. De eiser had een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in meerkosten vervoer op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), welke aanvraag op 26 januari 2016 door verweerder werd afgewezen. Eiser maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar op 29 september 2021 niet-ontvankelijk, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. Eiser stelde dat hij tijdig bezwaar had gemaakt, maar de rechtbank oordeelde dat hij niet had aangetoond dat hij eerder dan 21 februari 2021 een bezwaarschrift had ingediend. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was en dat verweerder terecht het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard.

Daarnaast werd de hoorplicht besproken. De rechtbank oordeelde dat verweerder van het horen van eiser had mogen afzien, omdat er geen omstandigheden waren die de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegezegd contact op te nemen met de afdeling Wmo om te informeren naar een nieuwe aanvraag van eiser. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/6852

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 november 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. M.L.M. Klinkhamer),
en

het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg

(gemachtigde: A.R. Kroese).

Inleiding

Bij besluit van 26 januari 2016 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een tegemoetkoming meerkosten vervoer op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) afgewezen.
Bij besluit van 29 september 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 september 2023. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Op 10 december 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een tegemoetkoming in meerkosten vervoer op grond van de Wmo 2015. Bij primair besluit is deze aanvraag door verweerder afgewezen.
1.2.
Bij brief van 21 februari 2021, ontvangen op 24 februari 2021, heeft eiser bij de rechtbank bezwaar gemaakt. Per brief van 18 mei 2021 heeft de rechtbank dit bezwaarschrift doorgestuurd naar verweerder.
1.3.
Bij brief van 31 mei 2021 heeft verweerder aan eiser laten weten dat de bezwaarcommissie heeft geconstateerd dat het bezwaarschrift te laat is ingediend, omdat het niet binnen zes weken na de verzenddatum van het besluit is ingediend. [1] Verweerder heeft eiser de gelegenheid gegeven om toe te lichten waarom eiser het bezwaarschrift te laat heeft ingediend. Bij brief van 10 juni 2021 heeft eiser op de brief van 31 mei 2021 gereageerd. Aan deze brief heeft eiser een kopie van het primaire besluit toegevoegd, waarop eiser onder meer heeft genoteerd dat hij de brief op 29 januari 2016 heeft ontvangen en dat de aanvraag foutief geprepareerd is op de computer van het meldpunt Mariahoeve.
1.4.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat het bezwaarschrift buiten de wettelijke termijn is ingediend en dat niet is gebleken van verschoonbare redenen voor de termijnoverschrijding.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij stelt dat verweerder zijn bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser heeft namelijk tijdig bij brief van 29 januari 2016 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar heeft daar nooit een reactie op ontvangen. Eiser verwijst naar de bezwaren die hij heeft geschreven op het primaire besluit van 26 januari 2016. Voorts stelt eiser dat hij ten onrechte niet is gehoord, waardoor hij geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen omtrent de situatie.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling van het beroep.
3.1.
Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. Uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd en niet later dan een week na afloop is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3.2.
De rechtbank stelt vast dat verweerder het primaire besluit op 26 januari 2016 op de in artikel 3:41 van de Awb voorgeschreven wijze bekend heeft gemaakt. Dit betekent dat ingevolge artikel 6:8 van de Awb de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift op 27 januari 2016 aanving en 8 maart 2016 de laatste dag was waarop nog tijdig bezwaar gemaakt kon worden. Het op 21 februari 2021 gedateerde bezwaarschrift dat op 24 februari 2021 is ontvangen, is derhalve te laat ingediend. Eiser stelt dat hij al bij brief van 29 januari 2016 een bezwaarschrift heeft ingediend. Verweerder ontkent van eiser in 2016 een bezwaarschrift te hebben ontvangen. Het ligt daarom op de weg van eiser om zijn stelling aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is hij daarin niet geslaagd. Eiser heeft geen begin van bewijs geleverd dat hij eerder dan 21 februari 2021 een bezwaarschrift naar verweerder heeft verzonden. Omstandigheden die maken dat de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht, heeft eiser niet gesteld en aannemelijk gemaakt.
3.3.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
Hoorplicht
3.4.
De hoorplicht vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. [2] Er kan slechts van horen worden afgezien indien er, naar objectieve maatstaven, op voorhand geen twijfel mogelijk is dat de bezwaren niet kunnen leiden tot een ander besluit. [3] De rechtbank is van oordeel dat verweerder van het horen van eiser heeft mogen afzien. De reactie van eiser van 10 juni 2021 bevatte namelijk geen omstandigheden op grond waarvan verweerder de termijnoverschrijding verschoonbaar kon achten. Dat het bezwaar niet-ontvankelijk moest worden verklaard, stond daarom buiten twijfel.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder toegezegd contact te leggen met de afdeling Wmo om te informeren of er al een nieuwe Wmo-aanvraag van eiser ligt en hoe het daarmee staat. De gemachtigde van verweerder heeft verder toegezegd dat hij zal meedenken over mogelijkheden voor eiser en dat hij de advocaat van eiser zal laten weten wat zijn bevindingen zijn.
5. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Zie artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.Zie artikel 7:3 van de Awb.