ECLI:NL:RBDHA:2023:17546

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 november 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
SGR 21/7913
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) door het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 november 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een zelfstandig ondernemer, en het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard. Eiseres had beroep ingesteld tegen de herziening en terugvordering van de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) 1, 2 en 3. De primaire besluiten van 6 juli 2021 hielden in dat de Tozo-uitkeringen van eiseres herzien werden en dat de uitgekeerde bedragen van in totaal € 13.789,79 teruggevorderd moesten worden. De reden hiervoor was dat eiseres de inlichtingenplicht had geschonden en niet tot de kring van gerechtigden behoorde, omdat zij over een periode geen ondernemer was en niet in haar levensonderhoud voorzag met inkomsten uit de onderneming.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd van haar inkomen en dat zij niet aan de voorwaarden voor de Tozo voldeed. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard voor de herziening en terugvordering van de Tozo 2 voor de periode van 1 juni 2020 tot en met 2 augustus 2020, maar de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand gelaten. Voor de Tozo 1 en 3 heeft de rechtbank de beroepsgronden van eiseres verworpen. Eiseres heeft ook geen dringende redenen aangetoond om van de terugvordering af te zien, en haar beroep op het gelijkheidsbeginsel en verbod op willekeur werd niet onderbouwd. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 21/7913

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2023 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

gemachtigde: T.W. Wijnen,
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

gemachtigde: P. Teunissen en C. Lekkerkerker.

Inleiding

Bij besluiten van 6 juli 2021 (de primaire besluiten) heeft verweerder het recht op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) 1, 2 en 3 van eiseres herzien en de uitgekeerde bedragen van € 3.156,96, € 4.229,42 en € 6.403,41 teruggevorderd.
Bij besluit van 5 november 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de primaire besluiten ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2023. Eiseres en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiseres heeft op 28 april 2020 een aanvraag ingediend voor Tozo levensonderhoud en bedrijfskapitaal. Bij de aanvraag heeft eiseres verklaard dat zij alleen of samen met de andere in de B.V. werkzame directeuren meer dan 50% van de aandelen bezit. Bij besluit van 14 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van 28 april 2020 voor een uitkering levensonderhoud, van € 1.052,32 per maand, op grond van de Tozo toegekend aan eiseres. Bij besluit van 25 juni 2020 heeft verweerder de aanvraag van 28 april 2020 voor bedrijfskapitaal, van € 10.000,-, op grond van de Tozo toegekend aan eiseres.
1.1.
Op 14 juni 2020 heeft eiseres de Tozo 2 aangevraagd voor levensonderhoud en bedrijfskapitaal. Bij de aanvraag heeft eiseres verklaard dat zij alleen of samen met de andere in de B.V. werkzame directeuren meer dan 50% van de aandelen bezit. Bij besluit van 27 juli 2020 heeft verweerder eiseres een voorschot toegekend van € 1.052,32 in afwachting van de afhandeling van haar aanvraag voor de Tozo 2 voor levensonderhoud.
Bij besluit van 26 februari 2021 heeft verweerder eiseres de uitkering in het kader van de Tozo aan eiseres toegekend.
1.2.
Op 12 oktober 2020 heeft eiseres de Tozo 3 aangevraagd. Bij de aanvraag heeft eiseres verklaard dat zij alleen of samen met de andere in de B.V. werkzame directeuren meer dan 50% van de aandelen bezit. Bij besluit van 27 oktober 2020 heeft verweerder de Tozo-3-uitkering aan eiseres toegekend. Eiseres heeft recht op een uitkering van € 1.059,03 per maand.
2. Bij de primaire besluiten heeft verweerder het recht op Tozo 1, 2 en 3 van eiseres herzien en de uitgekeerde bedragen teruggevorderd. Aan de primaire besluiten heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet tot de kring der gerechtigden behoort, nu eiseres over een gedeelte over de bewuste periode geen ondernemer was en daarnaast eiseres ook vòòrdat corona speelde niet in haar levensonderhoud voorzag met inkomsten uit de onderneming. Dat betekent dat eiseres over de periode van 1 maart 2020 tot en met 31 mei 2020 € 3.156,96, over de periode van 1 juni 2020 tot en met 30 september 2020 € 4.229,41 en over de periode van 1 oktober 2020 tot en met 31 maart 2021 € 6.403,41 moet terugbetalen aan verweerder, in totaal € 13.789,79.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat eiseres voor wat betreft de Tozo 1 niet tot de kring van rechthebbende behoort, immers, eiseres was vóór het uitbreken van corona niet aangewezen op de inkomsten uit haar onderneming voor de kosten van levensonderhoud. Dit betekent dat het causaal verband ontbreekt tussen het uitbreken van corona en dat eiseres een inkomen heeft dat onder het sociaal minimum ligt. Derhalve bestaat geen recht op Tozo, zodat deze dient te worden herzien en teruggevorderd, aldus verweerder. Verder ligt aan het bestreden besluit een schending van de inlichtingenplicht ten grondslag. Eiseres was in de periode waarvoor Tozo 2 en 3 is toegekend geheel of gedeeltelijk geen bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V, hetgeen zij niet heeft gemeld. Hierdoor was verweerder gehouden de ten onrechte uitgekeerde Tozo-uitkering te herzien en terug te vorderen. Bijzondere omstandigheden om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien, doen zich niet voor.
3. Eiseres voert in beroep tegen de drie herzieningen en terugvorderingen, zoals heroverwogen in het bestreden besluit, dezelfde gronden aan.
3.1.
Eiseres stelt dat de onderneming een
start-upbetreft die half 2018 is opgericht. Op dat moment was er weliswaar geen inkomen, maar het was de bedoeling dat inkomen werd gegenereerd. Ten tijde van de Tozo-aanvraag was wel sprake van inkomen. Ter zitting heeft eiseres toegelicht dat zij inkomsten genoot vanuit de rekening-courant.
3.2.
Eiseres betwist verder dat sprake is van een schending van de inlichtingenplicht. Immers, gedurende de relevante periode is in het bestuur van [bedrijfsnaam 1] B.V., de werkmaatschappij, niets gewijzigd. De bestuurder is steeds [bedrijfsnaam 2] B.V., de holding, geweest. Dat eiseres halverwege de periode van Tozo 2 uittrad als bestuurder van [bedrijfsnaam 3] B.V. doet dus niet ter zake. Daarbij moet worden benadrukt dat [bedrijfsnaam 1] B.V. de aanvrager was en niet [bedrijfsnaam 3] B.V., aldus eiseres.
3.3
Ten slotte beroep eiseres zich, zo begrijpt de rechtbank, op dringende redenen die aan terugvordering in de weg staan, het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur.

Beoordeling door de rechtbank

Juridisch kader
De Tozo is een noodvoorziening die in het leven is geroepen om zelfstandig ondernemers te helpen die door de maatregelen van de overheid in verband met het coronavirus in financiële problemen zijn gekomen. Indien een zelfstandig ondernemer als gevolg van de coronacrisis in zijn inkomen is geraakt en niet meer zelf in zijn bestaan kan voorzien, dan biedt de Tozo onder voorwaarden een inkomensvoorziening. De basis voor de Tozo ligt in artikel 78f van de Participatiewet waarin, kort samengevat, staat dat bij of krachtens Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) regels worden gesteld met betrekking tot verlening van bijstand aan zelfstandigen en bijstand ter voorziening in de behoefte aan bedrijfskapitaal. De Tozo is een AMvB geïnspireerd op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (hierna: Bbz 2004), dat dezelfde grondslag heeft. Voor zover in de Tozo niet expliciet van die bepalingen is afgeweken, gelden de bepalingen uit de Participatiewet. Tot die bepalingen behoort de inlichtingenplicht van artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet. Deze verplichting tot het verstrekken van inlichtingen strekt zich uit tot alle feiten en omstandigheden waarvan het de betrokkene redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Over dergelijke feiten en omstandigheden
dient de betrokkene ‘onverwijld en uit eigen beweging’ inlichtingen te verstrekken.
Ingevolge artikel 1 van de Tozo geldt ten aanzien van het begrip zelfstandige, onder meer, dat de rechthebbende voor de voorziening in het bestaan moet zijn aangewezen op arbeid in eigen bedrijf of zelfstandig beroep en, onder meer, alleen of samen met degene met wie hij het bedrijf of zelfstandig beroep uitoefent de volledige zeggenschap in dat bedrijf of zelfstandig beroep heeft en de financiële risico’s daarvan draagt.
Tozo 1
4. De rechtbank is niet gebleken van inkomen van eiseres vanuit de onderneming. Eiseres heeft dit inkomen, hoewel daar meermaals door verweerder om was verzocht, niet aangetoond. Dat ter zitting is verklaard dat eiseres inkomen heeft genoten middels rekening-courant, doet hier niet aan af. Eiseres heeft namelijk deze ‘inkomsten’ evenmin aannemelijk gemaakt. Gelet hierop is niet vast komen te staan dat eiseres door de coronacrisis in haar inkomen is geraakt en niet meer zelf in haar bestaan kan voorzien (causaliteitsvereiste). Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet tot de kring van rechthebbende behoort.
4.1.
Gelet op het voorgaande was verweerder gehouden Tozo 1 in te trekken en de ten onrechte uitgekeerde Tozo-uitkering terug te vorderen.
Tozo 2
4.2.
De rechtbank constateert dat verweerder in het bestreden besluit de grondslag voor de terugvordering van de Tozo 2 heeft ingeperkt ten opzichte van het primaire besluit.
In de heroverweging is aan de terugvordering alleen de schending inlichtingenplicht ten grondslag gelegd. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat dat niet, althans niet geheel juist was. Over de periode dat eiseres bestuurder was van [bedrijfsnaam 2] Ventures B.V (1 juni 2020 tot en met 2 augustus 2020) moet de grondslag onverschuldigde betaling wegens het niet voldoen aan het causaliteitsvereiste zijn en vanaf het moment dat eiseres uittrad als bestuurder van [bedrijfsnaam 2] Ventures B.V. (3 augustus 2020 tot en met 30 september 2020) moet de grondslag schending inlichtingenplicht zijn. Eiseres had namelijk bij verweerder moeten melden dat zij niet langer bestuurder was, aldus verweerder.
4.3.
De rechtbank is het met verweerder eens dat de herziening en terugvordering van Tozo 2, voor wat betreft de periode 1 juni 2020 tot en met 2 augustus 2020 een andere grondslag behoeft. In deze periode was eiseres immers nog bestuurder, en kon geen sprake zijn van de door verweerder gestelde plicht het uittreden van eiseres te melden. Daarom zal het bestreden besluit in zoverre worden vernietigd. De rechtbank ziet echter aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde onderdeel met toepassing van artikel 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in stand te laten. Immers, om dezelfde redenen dat niet is voldaan aan het causaliteitsvereiste voor Tozo 1, is in de periode 1 juni 2020 tot en met 2 augustus 2020 evenmin voldaan aan het causaliteitsvereiste voor het recht op Tozo 2. De rechtbank verwijst naar haar overwegingen onder randnummer 4. Daarbij merkt de rechtbank op dat het primaire besluit van 6 juli 2021 tot herziening en terugvordering van de Tozo 2 wel degelijk mede was gebaseerd op het ontbreken van de vereiste causaliteit.
4.4.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de periode van 3 augustus 2020 tot en met 30 september 2020 als volgt. Eiseres miskent dat niet de werkmaatschappij [bedrijfsnaam 1] B.V. de aanvrager van de Tozo uitkering was, maar eiseres in haar hoedanigheid als ondernemer. Zoals uit het bovenaangehaalde juridisch kader blijkt is een vereiste voor het recht op Tozo dat eiseres, alleen of samen met anderen met wie zij het bedrijf uitoefent (de werkzame directeuren), de volledige zeggenschap heeft over de betreffende onderneming, in dit geval [bedrijfsnaam 1] B.V. Met het uittreden van eiseres uit het bestuur van de holding [bedrijfsnaam 3] B.V., de bestuurder van [bedrijfsnaam 1] B.V., had zij geen zeggenschap meer over [bedrijfsnaam 1] B.V., hetgeen zij had moeten melden. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat eiseres de op haar rustende inlichtingenplicht heeft geschonden.
4.5.
De rechtbank zal gezien het voorgaande het beroep gegrond verklaren, het bestreden besluit ten aanzien van de terugvordering van de Tozo 2, voor de periode van 1 juni 2020 tot en met 2 augustus 2020 vernietigen, met instandlating van de rechtsgevolgen.
Tozo 3
4.6.
De rechtbank overweegt dat zij de beroepsgronden gericht tegen de Tozo 3 reeds heeft behandeld onder Tozo 2, onder randnummer 4.4. met als conclusie dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden en verweerder op die grond gerechtigd was tot herziening en terugvordering van het uitbetaalde. De rechtbank verwijst naar voornoemde overwegingen. Ten aanzien van de Tozo 3 geldt mitsdien dat de beroepsgronden niet slagen.
Dringende redenen?
5. Eiseres stelt dat sprake is van dringende redenen om af te zien van de terugvordering, omdat zij geen geld heeft.
5.1.
De rechtbank overweegt dat ingevolge artikel 58, achtste lid, van de Pw het college kan besluiten geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien indien daarvoor dringende redenen zijn. Volgens vaste rechtspraak is alleen dan sprake van dringende redenen als bedoeld in artikel 58, achtste lid, van de Pw, om van terugvordering af te zien als de terugvordering leidt tot onaanvaardbare financiële of sociale consequenties voor de betrokkene. Het moet dan gaan om incidentele gevallen, waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is en waarin een individuele afweging van alle relevante omstandigheden plaatsvindt. Degene die zich beroept op dringende redenen om af te zien van terugvordering zal het bestaan van die dringende redenen aannemelijk moeten maken.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat hetgeen naar voren is gebracht, namelijk dat eiseres geen geld heeft om de terugvordering te betalen, verweerder niet noopte om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien. Dat de terugvordering nadelige financiële consequenties met zich meebrengt is evident, maar is op zichzelf niet uitzonderlijk, en levert als zodanig dus geen dringende reden op. De beroepsgrond wordt verworpen.
Gelijkheidsbeginsel & verbod op willekeur
6. Eiseres stelt dat het gelijkheidsbeginsel moet worden toegepast, maar weet niet of hiervan sprake is. Verder stelt eiseres dat sprake is van willekeur en vooringenomenheid.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel. Eiseres heeft het bestaan van gelijke gevallen niet aangetoond. Evenmin heeft eiseres nader onderbouwd dat sprake zou zijn van willekeur en vooringenomenheid. Het betoog slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
7. Het beroep is gegrond, met inachtneming van hetgeen is overwogen onder randnummer 4.5. Voor het overige wordt de bestreden beschikking gehandhaafd.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. Van in aanmerking te nemen proceskosten is verder niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit ten aanzien van de herziening en intrekking van Tozo 2, voor de periode van 1 juni 2020 tot en met 2 augustus 2020;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigende gedeelte van het bestreden besluit in stand blijven;
  • handhaaft de bestreden beschikking voor het overige;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 49,- aan eiseres moet betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. L.Z. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 november 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.