ECLI:NL:RBDHA:2023:17539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 oktober 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
NL23.31690
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De maatregel was gebaseerd op artikel 59a van de Vreemdelingenwet 2000, waarbij verweerder stelde dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiser had tegen het besluit van 5 oktober 2023 beroep ingesteld, dat tevens als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. Tijdens de zitting op 18 oktober 2023 hebben beide partijen zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld en vastgesteld dat eiser deze gronden niet had betwist. De rechtbank concludeerde dat de opgelegde maatregel in beginsel gerechtvaardigd was. Eiser voerde aan dat zijn verdediging was geschaad doordat bepaalde documenten niet tijdig aan het dossier waren toegevoegd, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet had geleid tot een schending van zijn belangen. Bovendien was verweerder niet verplicht om de aanbiedingsbrief over te leggen.

De rechtbank heeft ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring getoetst en kwam tot de conclusie dat er geen gronden waren om te oordelen dat de voortduring van de maatregel onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31690

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. S.C. van Paridon),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Orsel).

Procesverloop

Bij besluit van 5 oktober 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de maatregel nodig is, omdat een concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Eiser heeft de gronden die ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel van bewaring niet betwist. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring in beginsel dragen.
2. Eiser betoogt dat hij in zijn (verdedigings)belangen is geschaad doordat verweerder het proces-verbaal van het vertrekgesprek op 11 oktober 2023 en de aanbiedingsbrief niet voorafgaand aan de zitting aan het dossier heeft toegevoegd.
2.1.
Verweerder heeft ter zitting de laatste stand van zaken meegedeeld. Zo heeft eiser het vertrekgesprek op 11 oktober 2023 geweigerd en is op 6 oktober 2023 gerappelleerd bij de Franse autoriteiten. Eiser heeft ter zitting de mogelijkheid gehad om hierop te reageren. Niet is gebleken dat eiser door het eerst ter zitting bekend raken met deze informatie in zijn (verdedigings)belangen is geschaad. Bovendien is verweerder niet gehouden een aanbiedingsbrief over te leggen.
3. De rechtbank overweegt tot slot dat zij, zoals blijkt uit het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858, gehouden is ambtshalve de rechtmatigheidsvoorwaarden van de maatregel van bewaring te toetsen. Ook met inachtneming van deze ambtshalve toetsing ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de voortduring van de maatregel van bewaring tot het moment van sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
4. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.B.J. van Elden, rechter, in aanwezigheid van G. de Man, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.