ECLI:NL:RBDHA:2023:17538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
16 november 2023
Zaaknummer
C/09/621726 / HA ZA 21-1065
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van de Staat voor onrechtmatige rechtspraak bij adoptie uit Haïti

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 20 september 2023 uitspraak gedaan in een bodemprocedure over de aansprakelijkheid van de Staat der Nederlanden in verband met een adoptie uit Haïti. De eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. A.J. Engelsma, stelde dat de Staat onrechtmatig had gehandeld door de adoptie van haar door het echtpaar [Naam 2] niet voldoende kritisch te beoordelen. De rechtbank had eerder op 12 april 2023 een tussenvonnis gewezen waarin partijen werd gevraagd zich uit te laten over de instemming van de biologische moeder van eiseres, [Naam 3], met de adoptie. De rechtbank concludeerde dat er bij het adoptieverzoek een instemmingsverklaring van [Naam 3] aanwezig was, en dat de kantonrechter te Zutphen niet had hoeven twijfelen aan de geldigheid van deze verklaring.

De rechtbank oordeelde dat de eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat de kantonrechter te Zutphen fundamentele rechtsbeginselen had veronachtzaamd. De rechtbank wees erop dat de kantonrechter op basis van de beschikbare informatie niet had hoeven twijfelen aan de juistheid van de Haïtiaanse documenten. De eiseres had ook geen concrete aanwijzingen aangedragen dat de kantonrechter had moeten twijfelen aan de informatie die hem was voorgelegd. De rechtbank concludeerde dat de vorderingen van eiseres niet konden slagen en wees haar verzoek af. Tevens werd eiseres veroordeeld in de proceskosten van de Staat, die op € 2.624 werden begroot.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van adoptieverzoeken, maar bevestigt ook dat rechters in het verleden niet altijd de mogelijkheid hadden om de juistheid van buitenlandse documenten te verifiëren. De rechtbank verklaarde de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad, wat betekent dat eiseres de proceskosten binnen veertien dagen na aanschrijving moet betalen, met een extra bedrag bij niet-betaling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/621726 / HA ZA 21-1065
Vonnis van 20 september 2023
in de zaak van
[eiseres]te [plaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. A.J. Engelsma te Amsterdam,
tegen
STAAT DER NEDERLANDENte Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.V. Koppe te Den Haag.
Partijen worden hierna [eiseres] en de Staat genoemd.

1.De procedure

1.1.
Op 12 april 2023 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenvonnis gewezen. In dit tussenvonnis heeft de rechtbank partijen verzocht zich nader uit te laten over het verwijt van [eiseres] dat de Staat de Haïtiaanse gegevens die hebben geleid tot haar adoptie, niet voldoende kritisch heeft beoordeeld. Het ging er dan met name om:
  • i) dat bij het verzoekschrift dat destijds tot de adoptie van [eiseres] heeft geleid (althans in de kopie van het verzoek die de rechtbank in deze procedure heeft ontvangen) geen verklaring zit van [Naam 3] , de (beweerde) moeder van [eiseres] , waarin zij instemt met de adoptie van [eiseres] , en
  • ii) dat het feit dat [Naam 3] volgens het Haïtiaanse proces-verbaal op 9 augustus 1984 heeft ingestemd met de adoptie van [Naam 1] , zich slecht laat rijmen met de informatie uit het Raadsdossier (dat is gevoegd bij het adoptieverzoek) dat de moeder van [eiseres] was overleden.
Deze beide omstandigheden heeft de kantonrechter te Zutphen, die de adoptie van [eiseres] heeft uitgesproken, niet kenbaar in zijn overwegingen betrokken, zo heeft de rechtbank overwogen. Omdat het debat over deze omstandigheden en over de vraag of mogelijk een beroep op onrechtmatige rechtspraak niet (voldoende) was gevoerd, heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich hierover bij akte uit te laten.
1.2.
Vervolgens heeft de rechtbank ontvangen:
- de akte van [eiseres] van 24 mei 2023;
- de akte van de Staat van 24 mei 2023 met productie 25;
- de antwoordakte van [eiseres] van 5 juli 2023 met producties 1 en 2;
- de antwoordakte van de Staat van 5 juli 2023.
1.3.
Daarna is bepaald dat een vonnis zal worden gewezen.
1.4.
[eiseres] heeft bij haar antwoordakte twee producties ingediend. Daarop heeft de Staat niet meer kunnen reageren. Omdat de producties van [eiseres] geen verschil maken voor de uiteindelijke beoordeling van de rechtbank, ziet de rechtbank geen aanleiding de Staat alsnog in de gelegenheid te stellen om op de laatste producties te reageren.

2.De verdere beoordeling van de vorderingen van [eiseres]

De (ontbrekende) instemming van [Naam 3] met de adoptie van [eiseres]
2.1.
In haar akte na tussenvonnis heeft de Staat het standpunt ingenomen dat bij het adoptieverzoek van het echtpaar [Naam 2] wel degelijk een instemmingsverklaring van [Naam 3] zat. Die verklaring ontbrak abusievelijk in de kopie van het verzoekschrift dat de Staat bij conclusie van antwoord in het geding heeft gebracht. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de Staat opnieuw een kopie overgelegd van het verzoekschrift tot adoptie van 24 maart 1986. De rechtbank constateert dat er bij dat verzoek inderdaad een instemmingsverklaring ten aanzien van zowel [eiseres] als [Naam 1] is gevoegd.
2.2.
[eiseres] heeft in haar antwoordakte erkend dat bij het verzoek tot adoptie een instemmingsverklaring ten aanzien van zowel [eiseres] als [Naam 1] is gevoegd. Die beide instemmingsverklaringen bevonden zich ook in het adoptiedossier dat [eiseres] al in haar bezit had, zo begrijpt de rechtbank. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de kantonrechter te Zutphen bij de beoordeling van het adoptieverzoek beschikte over de instemmingsverklaring van [Naam 3] ten aanzien van de adoptie van zowel [eiseres] als [Naam 1] .
2.3.
In haar akte na tussenvonnis heeft [eiseres] nog betoogd dat het proces-verbaal van de zitting die op 11 augustus 1984 in Haïti heeft plaatsgevonden onvoldoende is om ervan uit te gaan dat de biologische moeder van [eiseres] daadwerkelijk heeft ingestemd met de adoptie. [eiseres] baseert dit standpunt, zo begrijpt de rechtbank, op de omstandigheid dat het maar zeer de vraag is of [Naam 3] daadwerkelijk de biologische moeder is van [eiseres] .
2.4.
[eiseres] vraagt terecht aandacht voor het feit dat gebleken is dat in het verleden veelvuldig is gesjoemeld rondom interlandelijke adopties. Uit de rapportage van de Commissie Onderzoek Interlandelijke Adoptie (COIA) blijkt dat (alleen al in de landen die het COIA onderzocht en in de jaren waarop het onderzoek ziet) documenten werden vervalst, kinderhandel, kinderdiefstal en/of verduistering van staat (gedragingen die erop zijn gericht iemands afstamming onzeker te maken) plaatsvond en dat ook veelvuldig werd gehandeld uit winstbejag. Ook in het geval van [eiseres] zijn zaken niet gelopen zoals had gemoeten. Zo is [eiseres] volgens haar geboorteakte drie jaar jonger dan zij daadwerkelijk is en staat in de Haïtiaanse stukken dat [eiseres] en [Naam 1] zussen zijn, terwijl is gebleken dat zij nichtjes van elkaar zijn. Hoogstwaarschijnlijk hebben deze aanpassingen plaatsgevonden om ervoor te zorgen dat [eiseres] toch kon worden geadopteerd, terwijl zij daarvoor eigenlijk te oud was. Daarbij konden, doordat [eiseres] en [Naam 1] op papier zussen waren, twee kinderen tegelijk worden geadopteerd. De gevolgen van deze onjuistheden voor [eiseres] mogen niet worden onderschat.
2.5.
In deze procedure gaat het er echter specifiek (nog) om of de Staat aansprakelijk is wegens onrechtmatige rechtspraak, omdat de kantonrechter te Zutphen – die de adoptie van [eiseres] door het echtpaar [Naam 2] heeft uitgesproken – geen kritische vragen heeft gesteld bij het verzoek tot adoptie. De rechtbank begrijpt het standpunt van [eiseres] zo, dat zij meent dat de kantonrechter nader onderzoek had moeten doen naar de vraag of de informatie op de Haïtiaanse stukken wel klopte. Zij wijst dan met name op haar leeftijd en de vraag of [eiseres] wel daadwerkelijk de dochter is van [Naam 3] (die volgens de Haïtiaanse stukken de biologische moeder is van [eiseres] ).
2.6.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van dit verwijt voorop dat op grond van het destijds geldende internationaal privaatrecht in beginsel zowel buitenlandse aktes als buitenlandse rechterlijke uitspraken als rechtsgeldig moesten worden aangemerkt en moesten worden erkend, als deze aktes of uitspraken – kort gezegd – volgens de ter plaatse geldende regels tot stand waren gekomen. Daarbij geldt het volgende.
2.7.
In de geboorteakte van [eiseres] staat dat [eiseres] in 1978 is geboren als dochter van [Naam 3] . Er is niet gebleken dat de kantonrechter concrete aanwijzingen had dat deze akte in strijd was met de Nederlandse openbare orde en dat hij de geboorteakte om die reden terzijde had moeten schuiven (of dat hij daar op zijn minst nader onderzoek naar had moeten doen).
  • i) [eiseres] heeft niets gesteld waaruit kan blijken dat de kantonrechter te Zutphen wist of moest weten dat de geboorteakte van [eiseres] onjuist was, omdat daarop het verkeerde geboortejaar stond genoemd. [eiseres] heeft geen stukken in het geding gebracht waaruit blijkt dat er al in 1986 concrete aanwijzingen waren dat [eiseres] niet in 1978 maar al drie jaar daarvoor was geboren, laat staan dat die gegevens onder de aandacht van de kantonrechter zijn gebracht. [eiseres] heeft in haar tweede akte na tussenvonnis wel gesteld dat zij door de kantonrechter is gehoord en dat hij had moeten zien dat [eiseres] op dat moment ouder was dan acht. Ook als [eiseres] inderdaad – ondanks dat zij destijds op papier acht jaar oud was – voorafgaand aan haar adoptie met de kantonrechter heeft gesproken, kan niet worden aangenomen dat het de kantonrechter zonneklaar had moeten zijn dat het geboortejaar op de geboorteakte van [eiseres] onjuist was. In ieder geval is onvoldoende onderbouwd dat de kantonrechter door geen onderzoek te doen naar de vraag of het geboortejaar op de geboorteakte van [eiseres] wel klopte, zodanig fundamentele rechtsbeginselen heeft veronachtzaamd, dat geen sprake is geweest van een eerlijke of onpartijdige behandeling van het adoptieverzoek.
  • ii) Evenmin heeft [eiseres] concrete omstandigheden aangevoerd waaruit blijkt dat de kantonrechter wist of kon weten dat [Naam 3] niet de biologische moeder was van [eiseres] . [eiseres] verwijst wel naar een brief van Instituut Jonkerbosch van 20 januari 1992, waarin staat dat
2.8.
Vervolgens heeft de Juge de Paix van [plaats 2] , Section Sud, in een proces-verbaal van 9 augustus 1994 vastgesteld dat [Naam 3] tijdens de zitting is verschenen en dat zij ondubbelzinnig heeft ingestemd met de adoptie van [eiseres] door het echtpaar [Naam 2] . [eiseres] heeft geen feiten of omstandigheden aangevoerd waaruit kan worden afgeleid dat de kantonrechter te Zutphen moest twijfelen aan de juistheid van deze vaststelling van zijn Haïtiaanse collega.
2.9.
Dit betekent dat de kantonrechter te Zutphen ervan moest uitgaan – en er ook gerechtvaardigd vanuit mocht gaan – dat de biologische moeder van [eiseres] volgens de daarvoor op Haïti geldende regels had ingestemd met de adoptie van [eiseres] . Daarbij komt nog dat de kantonrechter te Zutphen op grond van het destijds geldende artikel 1:228 BW (oud) niet hoefde te beoordelen of de biologische ouder(s) van [eiseres] hadden
ingestemdmet de adoptie, maar (slechts) of zij zich er niet tegen
verzette(n).
2.10.
Omdat het adoptiedossier compleet was, op Haïti (ogenschijnlijk) aan alle formaliteiten was voldaan en niet is gesteld of is gebleken dat de kantonrechter te Zutphen concrete aanwijzingen had dat de informatie uit Haïti niet klopte, hoefde hij geen nader onderzoek te doen naar de vragen of het geboortejaar van [eiseres] wel juist op haar geboorteakte stond vermeld, of [Naam 3] wel echt de biologische moeder van [eiseres] was en of de biologische ouder(s) van [eiseres] zich niet tegen de adoptie van [eiseres] door het echtpaar [Naam 2] verzette(n).
2.11.
De door [eiseres] gestelde nalatigheid van de kantonrechter te Zutphen om nader onderzoek te doen naar (haar geboorteakte en) de afstandsverklaring is niet komen vast te staan en kan dus niet leiden tot toewijzing van de vordering van [eiseres] .
De opmerkingen in het Raadsdossier over het overlijden van de moeder van [eiseres]
2.12.
Naar aanleiding van de opmerkingen in het Raadsdossier over het overlijden van de biologische moeder van [eiseres] (wat zich moeilijk laat rijmen met het feit dat de biologische moeder van [eiseres] zou hebben ingestemd met de adoptie), heeft [eiseres] – opnieuw – verwezen naar de in 2.7 genoemde brief van het Jonker Instituut van 20 januari 1992, waaruit blijkt dat er op dat moment aan werd getwijfeld of [Naam 3] wel daadwerkelijk de biologische moeder was van [eiseres] . Ook hier geldt dat deze brief niet bekend was op het moment waarop de kantonrechter te Zutphen in 1986 moest oordelen over het adoptieverzoek van het echtpaar [Naam 2] .
2.13.
De Staat heeft in haar akte na tussenvonnis aangevoerd dat het feit dat de biologische moeder op 9 augustus 1984 op Haïti instemde met de adoptie, niet uitsluit dat diezelfde moeder vóór de overkomst van [eiseres] naar Nederland in november 1986 is overleden. Daarnaast heeft de Staat erop gewezen dat [eiseres] zelf niet heeft gesteld dat haar biologische moeder is overleden en dat de informatie in het Raadsdossier dat de biologische moeder van [eiseres] was overleden, bovendien niet is te rijmen met het standpunt van [eiseres] dat zij de dochter is van [Naam 4] , de nog levende zus van [Naam 5] . De Staat houdt het er dus voor dat de opmerking in het Raadsrapport over het overlijden van de biologische moeder van [eiseres] afkomstig is van (kennelijk foutieve) informatie van mevrouw [Naam 2] .
2.14.
Wat daar ook van zij: de rechtbank ziet zich geconfronteerd met de vraag of deze ogenschijnlijke tegenstrijdigheid in het adoptiedossier ertoe leidt dat de uitspraak van de kantonrechter te Zutphen als onrechtmatig kan worden gekwalificeerd. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De Staat wijst er terecht op dat het op zichzelf mogelijk is dat de biologische moeder van [eiseres] is overleden tussen het moment waarop zij instemde met de adoptie en het moment waarop [eiseres] vertrok naar Nederland. Daarnaast valt niet uit te sluiten dat de kantonrechter te Zutphen deze omstandigheid heeft gesignaleerd, daarover vragen heeft gesteld, en dat zijn vragen naar tevredenheid zijn beantwoord. [eiseres] stelt daarover niets. Zij heeft bijvoorbeeld geen proces-verbaal of zittingsaantekeningen overgelegd ter onderbouwing van haar standpunt dat de kantonrechter te Zutphen het adoptieverzoek als “hamerstuk” heeft benaderd en de hem aangeleverde informatie niet voldoende kritisch heeft beoordeeld. In ieder geval heeft [eiseres] onvoldoende gesteld om te concluderen dat de kantonrechter te Zutphen zodanig fundamentele rechtsbeginselen heeft veronachtzaamd dat van een eerlijke en onpartijdige behandeling van het adoptieverzoek geen sprake is geweest.
2.15.
Dat het echtpaar [Naam 2] – zoals [eiseres] in haar tweede akte na tussenvonnis stelt – een paar jaar na de adoptie van [eiseres] een derde kind van [Naam 3] heeft geadopteerd (waaruit [eiseres] de conclusie trekt dat [Naam 3] niet kan zijn overleden), maakt het voorgaande niet anders. De kantonrechter te Zutphen was in 1986 immers niet op de hoogte van de adoptie van deze derde dochter, die kennelijk een paar jaar later zou plaatsvinden. Daarmee kon hij bij het nemen van zijn beslissing dus ook geen rekening houden.
Conclusie
2.16.
Het voorgaande betekent dat geen van de verwijten die [eiseres] de Staat maakt, slaagt. Er is niet komen vast te staan dat de uitspraak waarmee de adoptie van [eiseres] door het echtpaar [Naam 2] is uitgesproken, onrechtmatig is. Zoals de rechtbank in het tussenvonnis overwoog, heeft [eiseres] haar andere verwijten aan het adres van de Staat onvoldoende concreet onderbouwd. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] wordt afgewezen.
Proceskosten
2.17.
Omdat [eiseres] in het ongelijk wordt gesteld, moet zij de proceskosten (inclusief nakosten) van de Staat betalen. Die worden begroot op:
  • griffierecht € 667
  • salaris advocaat € 1.794 (3 punten x € 598)
  • nakosten € 163 (plus de verhoging zoals vermeld in de beslissing)
totaal € 2.624.
2.18.
De gevorderde wettelijke rente wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

3.De beslissing

De rechtbank
3.1.
wijst de vordering af,
3.2.
veroordeelt [eiseres] de proceskosten van € 2.624, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe. Wordt bij niet betaling het vonnis daarna betekent, dan moet [eiseres] € 85 extra betalen, plus de kosten van betekening,
3.3.
veroordeelt [eiseres] in de wettelijke rente over de proceskosten als zij deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving heeft voldaan,
3.4.
verklaart de veroordelingen onder 3.2 en 3.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.R. Glass, mr. J.L.M. Luiten en mr. J. Brandt en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2023.