In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Groningen, wordt het beroep van een Algerijnse asielzoeker beoordeeld. De eiser, die zich identificeert als Berber van de Kabyle stam, heeft op 30 oktober 2021 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. Deze aanvraag werd op 14 juli 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen als ongegrond. De rechtbank heeft op 4 oktober 2023 de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de eiser als die van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag terecht is. Eiser heeft problemen ondervonden in Algerije, die hij toeschrijft aan zijn etniciteit en atheïsme. De staatssecretaris heeft echter de geloofwaardigheid van de gestelde problemen betwist. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat de eiser niet kan worden aangemerkt als vluchteling in de zin van het Vluchtelingenverdrag. De rechtbank wijst erop dat eiser tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn etniciteit en de problemen die hij heeft ervaren.
De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende bewijs heeft geleverd om zijn vrees voor vervolging op basis van zijn etniciteit en atheïsme te onderbouwen. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet ten onrechte heeft geoordeeld dat er geen reëel risico bestaat voor eiser bij terugkeer naar Algerije. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de eiser geen gelijk krijgt in zijn verzoek om asiel.